DELFT – Gezelligheid kent geen
tijd. Anna Jonker ook niet. Praten met haar is dan ook een buitengewoon
gezellige vorm van tijdverdrijf. Waar dus ook aardig wat tijd in gaat
zitten. Een gesprek over kroegen en boeken. Over mannen en kinderen. Over
sparen en verzamelen. Een gesprek met Boekenanna.
Het lijkt misschien soms alsof er niet al te
veel lijn valt te ontdekken in het gesprek met en dus ook in het verhaal
over Anna Jonker (60). Maar dat val best mee. Anna Jonker die, om te
beginnen, officieel Anna Jonker-Krul heet. En die, alweer even geleden,
Anna Tabben-Krul heette. Die ook nog ‘s geboren en getogen Delftse
is.
Sterker: “M’n vader en m’n opa waren óók echte
Delftenaren”. Geen wonder, dus: “Natúúrlijk ben ik daar trots op. Is toch
een belangrijk deel van je achtergrond. Wat ik mooi vind aan Delft is het
kleinschalige, het gezellige, het herkennen van elkaar. En natuurlijk ook
het historische. Dat vind ik mooi, dat je van die gezellige kroegjes hebt
waar je overdag een bakkie koffie kunt drinken en ’s avonds een whisky.
Delft is vertrouwd. Je kan er zonder geld de stad in gaan, ergens koffie
gaan drinken of een jas kopen en zeggen dat je de volgende dag het geld
komt brengen. Dat kan dus. Dat zou je in een andere stad toch weer moeten
opbouwen. Of niet?”
- Hoe was jij als kind?
“Stil, serieus, gelovig. Dat was ’t wel. Ik moest nog drie worden,
toen had ik er al drie onder me. Werd ik al met een tas luiers opgezadeld.
Kun je je toch niet voorstellen? Of wel?”
Anna Jonker, één
van de twaalf, hield natuurlijk wat over aan hoe ze opgroeide. Of beter:
moest opgroeien. “Alles wat onder je twaalfde gebeurt, heeft invloed. Wij
hebben ’t thuis arm gehad, ik ben dus gauw tevreden met dingen. En wat het
geloof betreft: wat er met een hark in is geprakt, krijg je er met geen
hark meer uit. Niet dat ik zo kerkelijk ben, maar het komt toch wel weer
terug. Dat vertaalt zich, bijvoorbeeld, ook in leef- en fatsoensnormen. Ik
ben nu de vrouw die ik ben door alles wat ik heb meegemaakt. Ik heb altijd
de vrouw willen worden die ik nu ben. Maar dat is toch ook eigenlijk
normaal als je zestig bent? Dan moet je toch nergens last meer van
hebben?”
Ze heeft de Lagere School en twee jaar
Huishoudschool achter de kiezen als ze, op haar veertiende, gaat werken.
Eerst in het Hippolytus-ziekenhuis, daarna bij Uitgeverij Meinema. “Op
kantoor, zonder opleiding. Ik was ook het eerste Katholieke meisje dat
voor die Gereformeerde winkel ging werken. Dat was toen heel wat, hoor”.
Ze werkte daar tot haar achttiende.
Ze raakte zwanger. “En
dan werd je thuis neergezet”. Ze weet het nog goed: “Het was 1965, het
jaar van de meeste ‘motjes’. Daarna gingen jonge vrouwen wijselijk de pil
gebruiken”. Ze baarde een kind. En een jaar later een tweede. Logisch,
eigenlijk: “Mijn moeder en mijn schoonmoeder waren allebei nog geloviger
dan de Paus. Het woord pil mocht niet eens gespeld worden”. Vijf jaar
later kreeg ze een derde kind. En ze scheidde, in 1981. “Mijn toenmalige
man werkte in de tomaten, we hadden een eigen kas. ’s Winters was er geen
werk. Ben ik in de horeca gaan werken. Kon ik overdag bij de kinderen
zijn. Kan je nagaan: ik was 24 toen ik in de horeca ging werken. Ik had
nog nooit gedronken, ik had nog nooit gerookt. Heb ik later wel ingehaald,
ja”.
Rotterdam, Scheveningen, Den Haag, daar werkte ze in
kroegen. Later werden ’t Kaperschip (op de Delftse Markt), een discotheek
in Monster (“Dat is nu een bejaardentehuis”), Muziekcafé De Stadhouder op
de Voldersgracht (“Daar speelden Polle Eudard en Alquin”) en
Discotheek/Nachtclub Bon Vivant haar thuishavens. Na haar scheiding had ze
een jaar lang “en op basis van huurkoop” een café in Schoonhoven. “Ik had
drie kinderen, geen geld, geen alimentatie, geen spullen. Alleen bedden,
een deel van m’n banken, kleding en speelgoed. Dat was het overschot van
een werkzaam leven…”
Ze rooide het, na haar scheiding. Was
zeventien jaar alleen, met haar drie kinderen. Deed alle mogelijke moeite
om aan werk te komen. Dat viel niet mee. “Toen was veertig al oud, kon je
al niet meer aan een baan komen. Dan zei ik dat ik vijfendertig was, mocht
ik in elk geval op gesprek komen. Dan zagen ze me en dan lukte het meestal
wel. Zei ik pas later m’n echte leeftijd”. Het was ‘de eindjes aan elkaar
knopen’. En aanpakken wat je aanpakken kon. “Ik ben ook nog de eerste
vrouwelijke taxichauffeur geweest die ’s nachts reed, in m’n uppie, van
hot naar her”.
- Ben je nooit verbitterd geraakt? Of in
elk geval verzuurd? “Nee. Anders was ik toch ook niet hertrouwd?
Niemand wil toch een verzuurde vrouw? Ik heb het zeventien jaar leuk
gehad”.
Ze werkte dus nadrukkelijk in de horeca. Ze weet wat
stappen is. Toch: “Ik heb altijd gedacht dat ik er per ongeluk in terecht
ben gekomen. In die kroegen in Rotterdam en Den Haag werkten altijd van
die hele gehaaide meiden. Zo voelde ik me helemaal niet. Ja, ik was er per
ongeluk in beland. Nogmaals: mijn ex had ’s winters geen werk, er moest
brood op de plank komen, ik moest ’s avonds werken, want dan had ik
overdag voor m’n kinderen. En ’s avonds werken kon eigenlijk alleen in de
horeca”.
Ze is nu echt een horecatype. Kan zich een leven
zonder stappen niet indenken. “Ik vond en vind ’t leuk. Natuurlijk, als je
thuis zit en je drinkt een bakkie koffie of een whisky, dat is goedkoper.
Waarom zou je dan naar het café gaan? Omdat het daar gezelliger is. Omdat
je daar met mensen kunt praten”. Maar, zegt ze er wel bij, dan moet ook de
bediening z’n steentje bijdragen. “Dan wil je niet zien dat er iemand met
zó’n gezicht achter de bar staat. Ik heb heel wat mensen ingewerkt. Dan
zei ik altijd: Als je fouten maakt met een vriendelijk gezicht, dan
accepteren de mensen dat wel. Maar je moet niet afgesnauwd worden. Je moet
goeiemorgen zeggen en goeienavond. Je moet dingen die mensen vertellen
onthouden. Voetballen interesseert me helemaal niks, maar ik keek wel ’s
avonds op het Journaal naar de uitslagen. Kon ik daarover meepraten”. Ze
maakte overvallen mee. Maar bang is ze niet. Wèl voorzichtig. “Ik ga nooit
met m’n rug naar de ingang zitten. En ik wil weten waar ik heen moet als
er wat gebeurt”.
- Wat is er nou zo leuk aan werken in de
horeca? “De mensen. Absoluut. Mensen zijn sowieso interessant.
Elk mens is uniek, elk mens heeft z’n verhaal”.
- Is door
het werken in de horeca je kijk op mensen veranderd? “Je ziet dan
wel hoe een mens in elkaar zit. Een voordeel van werken in de horeca is
dat je heel veel mensenkennis opdoet. Daar heb ik nog steeds heel veel
aan. Ik kan vrij snel inschatten wie ik voor me heb”. Lacht: “Dus wat Char
kan, kan ik ook. Ik geef niks om Char, maar ik heb wèl mensenkennis. Ik
kan aan iemand wel zien wat ie voelt of wat ie mist. Dat klinkt misschien
hoogdravend, maar ik ben daar op een bescheiden manier wel blij mee”.
De fotograaf komt z’n vereeuwigende werk doen. Dat leidt tot wat
herschikkende handelingen, hier en daar. Anna Jonker is, zegt ze, wel
blond, maar niet zó blond. “Ik ben asblond van mezelf, maar nu zeer
grijs”.
- Vind je jezelf knap? “Nee. Ook nooit
gevonden. Maar op een gegeven moment wist ik wèl dat ik een lekker wijf
was. Dat werd me wel verteld”. Bovendien: “Eerst kwam m’n vóórkomen,
daarna kwam ik pas binnen”. Ze kan er nu wel om lachen, maar: “Een vrouw
wil om zichzelf leuk gevonden worden, om wie ze is. En dus niet alleen om
haar borsten”.
- Ben je ijdel? Ze moet lang
nadenken. “Ja, ehhh, gewoon, zoals iedereen, denk ik. Natuurlijk, ik wil
er zo goed mogelijk uitzien, maar ik hoef er niet als een modekoningin bij
te lopen. Verder boeit ’t me eigenlijk niet”.
Anna Jonker
trouwde acht jaar geleden dus voor de tweede keer. Met een Groninger. Die
ook nog ‘s 21 jaar jonger is. En ze kreeg er, gratis en voor niks, een
dochtertje bij. Dat destijds zes jaar jong was. “Stond ik op m’n
vijftigste weer bij de Basisschool. Nee, dat vond ik in het begin niet
leuk. Dat heb ik haar ook eerlijk gezegd. Maar óók dat ik m’n best zou
gaan doen om van haar een leuke vrouw te maken”. Nu is ze gek van haar
dochter. Heeft ze het voortdurend over ‘mijn cadeaudochter’. “Ten eerste,
omdat ik in de herkansing mocht”.
Ze bedoelt: “Wat ik met
mijn drie kinderen vergeten ben, kan ik nu op een andere manier, nee, niet
goedmaken, maar alsnog doen”. En ten tweede: “Als je een kind van een
ander opvoedt, heb je geen schuldgevoel. Ik mocht dit doen, ik moest het
niet. Ik had de keus”. Het kon niet anders, weet ze, met haar eigen
kinderen. “Ik heb dag en nacht in de kroeg gewerkt. Sliepen de kinderen
boven. Ik dacht toen dat ik het goed deed. Nu doe ik ’t anders”.
Vergelijkt de verschillende generaties moeders waarover ze kan meepraten.
Noemt de grote verschillen. “Toen ik twee kinderen had, was een derde kind
niet in. Ik heb nadien drie miskramen gehad, elke keer werd ik daarmee
gefeliciteerd. Het was ook de tijd dat je kinderen geen tik mocht geven.
Er waren geen regels. Je deed maar wat”.
Ze is, ook in de
opvoeding van haar ‘cadeaukind’, nogal streng. Ze hecht erg aan goede
omgangsvormen, bijvoorbeeld. “Met vork en mes eten, ik noem maar iets. Ik
zeg: Je mag pas met je handen eten als je de keus hebt. Maar kun je niet
met vork en mes eten, dan heb je ook geen keus”.
- Ze zeggen dat je langer jong blijft als
je zo’n jong kind hebt. Klopt dat een beetje? “Ja, dat zeggen
mensen. Maar ik zeg: Was ik niet zo jong, dan had ik dat kind en die man
niet gehad. Mijn huidige man wist niet hoe oud ik was. Pas toen we
helemaal verliefd waren, hoorde ik z’n geboortejaar. Ik heb er daarom
aanvankelijk ook een punt achter gezet. Maar nu gaat het
fantastisch”.
- Heb je er problemen mee dat je ouder
wordt? “Iedereen wil oud worden, maar niemand wil oud zijn. Ach,
oud worden is voor mij de ver-van-mijn-bed-show. Je bent langer dood dan
dat je leeft, daarom wil ik alles uit het leven halen wat erin zit. Ik ben
te jong om als Sneeuwwitje in de kist te liggen. Dan maar oud en
versleten. Staan er wèl minder mensen bij je kist. Nou, lekker belangrijk.
Elke dag is een feest. Zo’n dag komt nooit meer terug. Ik heb het wel ’s
gehad. Lag ik s’ avonds in bed en dacht ik: Het is geen leuke dag geweest.
Dan ging ik eruit, ging ik nog effe stappen”.
Stappen doet ze
nog steeds. En voor een goeie whisky kan je haar wakker maken. “Ik drink
elke dag één whisky. Dimple. Met veel water. Vóór het slapen gaan”. Het
roken heeft ze afgezworen. Vijf jaar geleden. “Ik draaide elke dag zestig
shaggies. Was m’n dagelijkse rantsoen. Ik had net m’n rantsoen gedraaid,
toen dacht ik: Ik schei ermee uit. En ik heb nooit meer gerookt. Ik was
verbaasd dat ik zo sterk was. Natuurlijk kwamen er kilo’s bij. Maar ik zeg
eerlijk: als ik door morgen weer te gaan roken tien kilo zou afvallen, dan
zou ik tóch niet weer gaan roken”. Daarbij komt: “Nu heb je toch méér
Anna…?” Wat haar moeiteloos tot een andere levenswijsheid verleidt: “Een
man is net als een kat. Als ie naar een ander wil, hou je ‘m niet. Ga dan
maar lekker weg. Maar dan ook nóóit meer erin, hè?”
‘Boekenanna’.
Het is de, zeg maar, artiestennaam van Anna Jonker. En dat niet zo maar.
Een wand in haar woning, zo’n zeven bij drie meter, is volgestouwd met wel
3000 boeken. En ‘boven’ heeft ze er nog zo’n 300. Dubbele. En dus voor de
verkoop. “Ik verkoop er misschien één of twee per week”. Nee, dan zijn de
aantallen boeken die ze kóópt wel andere koek. “Ongeveer veertig per
maand. Maar altijd tweedehands”. Ze is gek van boeken. En van sparen. “Ik
lees al sinds m’n vijfde. Ik heb altijd gelezen. Alles wat los en vast
zit”. Hoewel: “Ik ben gek op klassieke boeken. Ik heb alles van Russische
auteurs, van Agatha Christie, van Françoise Sagan. Maar ik spaar ook
kinderboeken. Thuis waren er geen meisjesboeken. Ik las de boeken van m’n
broers. Arendsoog, Alleen op de wereld, zulke boeken”.
-
Wat doe je daarmee, met 3000 boeken? “Soms herlees ik ze. Nee,
uitlenen doe ik niet meer, want dan krijg ik ze niet terug. In m’n arme
tijd heb ik er wel over gedacht boeken te verkopen, maar ik heb het toch
niet gedaan. Ben ik nog steeds blij om”.
Anna Jonker is in
Delft inmiddels ook wereldberoemd vanwege haar website. En vanwege
Delft.kijkt.nl. Daarop verzamelt ze foto’s en plaatjes. Keurig en kleurig
gerubriceerd. Over van alles en nog wat, als het maar met Delft te maken
heeft. Maar ook wat ze geloofsplaatjes noemt, “daar wordt het meest naar
gekeken”. Delftse Scholen, Delftse straten, Café en bezoekers, Jezus, nou
ja, veel te veel om op te noemen. “Ik ben daarmee pas in november
begonnen, maar ik heb nu al tussen de 80 en de 120 bezoekers per dag”,
zegt ze niet geheel zonder trots. Een kwestie van mond-tot-mond-reclame.
De mensen sturen foto’s en plaatjes. Staan met complete foto-albums op de
stoep. “Ik ben er zeven dagen per week mee bezig. Vijf tot tien uur per
dag. Ik vind ’t hélemaal leuk”. (PB)
REAGEER HIER OP DE "DELFT OP
ZONDAG"
REAGEER HIER IN MIJN GASTENBOEK
|
Ik was de oudste van twaalf kinderen, wat op zich niet erg was.
Maar er zaten 5 broers onder mij, daarna kwam er pas weer een meisje. Dat
betekende dat ik voor alle karweitjes in huis moest opdraaien, want
jongens hoefden niets te doen in die tijd. We woonden in een straatje met
veel grote gezinnen, honderd kinderen in totaal, erg gezellig. Toen mijn
moeder zwanger was van een tweeling, kregen wij een groter huis
toegewezen. Maar dat was meteen wel veel duurder, 4 gulden huur in de week
werd vijftien, en dat betekende dat ik op mijn veertiende van school werd
gehaald om te gaan werken. Ik kreeg verkering met een jongen die in de
kassen in het Westland werkte, de oudste in een gezin van veertien, als
hij van zijn werk kwam en ging douchen, gooide hij in de gang zijn kleren
op de grond, en vanuit de douche riep hij dan "zeep, sokken, onderbroek".
En zijn zusjes maar rennen en opruimen en aangeven. Dat vond ik heel
gewoon, sterker nog, toen we getrouwd waren, was ik het die voor hem rende
en draafde. Ik was achtien en zwanger van de eerste. We hadden geen cent.
Voor onze huwelijksreis zijn we twee keer op de brommer naar zee geweest,
ik hoogzwanger achterop. We gingen bij mijn ouders wonen, op mijn
slaapkamertje van twee bij twee. Met z'n zeventienen zaten we op elkaar
gepropt, zelfs in de kelder stonden stapelbedden. Mijn moeder had
werkhuizen en ik deed het hele huishouden voor zeventien mensen, altijd
benauwd voor mijn moeder die schreeuwde en sloeg als haar iets niet
beviel. Op mijn twintigste kregen we een huurflat, eindelijk samen met
drie kinderen. Maar nog steeds hadden we geen cent,de flat was ingericht
op afbetaling,want dat was toen net "in". Werken was er niet meer bij, dat
hoorde niet bij een getrouwde vrouw. Mijn man ging voor dag en dauw naar
de kassen, en na z'n werk de kroeg in. Ik ben nooit meer zo eenzaam
geweest als toen. Zo erg, dat ik soms de straat opliep om aan een vreemde
te vragen hoe laat het was, zodat er tenminste een volwassene iets tegen
me zei. Op een dag, jaren later, ben ik met de twee jongste kinderen
weggegaan. De oudste wilde bij haar vader blijven. Zonder een cent ben ik
opnieuw begonnen. En het intense gevoel van vrijheid dat ik toen voor het
eerst leerde kennen, is altijd gebleven |