Dinsdag 4 februari 2020 om 16:31

Download at: 11-3-2020 15:27:47

$i: Index | $pi: Padded Index | $an: Album Name | $d: Date | $dc: Date Compact
$c: Caption | $fc: Caption (First line) | $fw: Caption (First word)
$t: Tag | $ft: First Tag | $o: Original file name

Preview:


Filter Photos By:

Caption:
Tag:
Comment:

2018-10-21 19:40:45

Hendrick Avercamp
IJsvermaak

Hendrick Avercamp (Amsterdam, januari 1585 - Kampen, mei 1634) is een Nederlandse schilder die vooral winterse schaatstaferelen schilderde.

Levensbeschrijving

Avercamp werd geboren in Amsterdam maar verhuisde op eenjarige leeftijd met zijn ouders naar Kampen. Zijn vader was apotheker. Van moederskant was hij een kleinzoon van de geleerde Petrus Meerhoutanus. Avercamp was doofstom. Hij kreeg de bijnaam de Stomme van Kampen. Zijn moeder gaf hem les in schrijven, maar tekenen lag hem beter. Hiermee uitte hij zijn gevoelens.
Toen hij 12 jaar was, begon Avercamp met lessen in de tekenkunst bij een arme tekenaar. Deze overleed tijdens een pestplaag, net als zijn vader (1602) en zijn broer. Op zijn 18e ging Avercamp naar een oom van moederskant in Amsterdam. Daar ging hij in de leer bij onder anderen de Deense historieschilder en portrettist Pieter Isaacsz (1569-1625). In Amsterdam maakte Avercamp kennis met het werk van Vlaamse schilders onder wie Gillis van Coninxloo en Pieter Bruegel de Oude. Avercamp ging zich toeleggen op het schilderen van ijsgezichten. Vermoedelijk in 1607[1] ging Avercamp terug naar Kampen. Hier bleef hij werken tot zijn dood in 1634, op 49-jarige leeftijd.

Waarschijnlijk schilderde Avercamp in zijn atelier aan de hand van schetsen die hij in de winter had gemaakt.
Avercamp is beroemd tot in het buitenland om zijn winterlandschappen. Hierop staan vaak veel mensen die bijvoorbeeld aan het schaatsen zijn. De voorliefde voor dit onderwerp kwam waarschijnlijk voort uit zijn jeugd, waarin hij altijd ging schaatsen met zijn ouders. Omdat hij niets hoorde, leefde hij in zijn eigen wereldje en droomde hij altijd van de heerlijke tijd op het ijs. Daar was hij gelukkig. Het laatste kwart van de 16e eeuw, waarin Avercamp werd geboren, was dan ook een van de koudste periodes van de kleine ijstijd.

De Vlaamse schildertraditie komt vooral tot uitdrukking in Avercamps vroege werk. Dit sluit aan bij de landschappen van Pieter Bruegel de Oude. Avercamp schilderde landschappen met een hoge horizon en veel figuren die ergens mee bezig zijn. De schilderijen zijn vertellend geschilderd, met veel anekdotes. Zo zijn in het hier afgebeelde schilderij ondeugende details opgenomen, namelijk een vrijend paartje, blote achterwerken en een plassend mannetje.
Later in zijn leven werd de sfeertekening ook belangrijk in zijn werk. Tevens zakte de horizon geleidelijk naar beneden in het kader, waardoor steeds meer lucht te zien is.
Avercamp gebruikte in zijn schilderijen de schildertechniek van het atmosferisch perspectief.[ Er wordt diepte gesuggereerd door gebruik van donkere kleuren en vervagingen in de verte. Verder gebruikt hij vaak een repoussoir: voor in het schilderij worden voorwerpen geschilderd, bijvoorbeeld bomen of een boot. Met deze techniek wordt de indruk van diepte in het schilderij versterkt.
Avercamp heeft ook wel schilderijen gemaakt van vee en zeegezichten (deze schilderijen zijn door de achteruitgang van de kleur in waarde verminderd), maar zijn liefhebberij was toch wel het winterlandschap.
Avercamp schilderde ook Schilderijtjes op papier, die, als ze werden ingelijst, een goedkoop alternatief voor schilderijen van olieverf waren. Er werd daarvoor eerst een tekening opgezet met pen en inkt. Deze werd vervolgens bedekt met dekverf. De contouren van de tekening bleven daarbij bestaan. Ook met deze techniek kon Avercamp de bleke winterse kleuren en de nuances van het ijs weergeven.
Van Avercamp bestaan nog ongeveer honderd schilderijen[1][3], te zien in het Rijksmuseum in Amsterdam, het Mauritshuis in Den Haag, het Stedelijk Museum Zwolle, het Stedelijk Museum Kampen en in het buitenland. In het Rijksmuseum was van 20 november 2009 tot 15 februari 2010 een expositie van zijn werk onder de titel "IJspret".

2018-10-21 19:40:45

Jacob van Ruisdael
De molen bij Wijk bij Duurstede. ca. 1670. Amsterdam, Rijksmuseum.

(Haarlem, 1628 of 1629 - Amsterdam, vermoedelijk Haarlem, begr. 14 maart 1682) was een Noord-Nederlands schilder, tekenaar en etser, bekend van zijn landschappen en zeegezichten. Hij behoort tot de beste schilders die de Gouden Eeuw heeft voortgebracht.

Biografie

Er is veel speculatie over het leven van Van Ruisdael, omdat er weinig over de schilder bekend is: zo zijn alleen al zijn geboortedatum en sterfplek hevige discussiepunten. Voor zover bekend is er geen enkel portret, zelfportret of brief van Van Ruisdael bewaard. Er is een duidelijk beeld van zijn werk maar veel minder van zijn leven.
Op 9 juni 1661 verklaarde hij 32 jaar oud te zijn, wat betekent dat hij werd geboren in 1628 of 1629. Hij was de zoon van de onfortuinlijke lijstenmaker Isaack van Ruysdael, die ook wat schilderde. Jacobs moeder was waarschijnlijk Isaacs tweede vrouw, Maycken Cornelis, die hij 12 november 1628 trouwde. Isaack trouwde 9 maart 1642 voor de derde maal, met Barbertgen Hoevenaels en het jaar daarop werd Jacobs halfzuster Maria van Ruisdael geboren. Jacob was een neef van de bekende landschapsschilder Salomon van Ruysdael. Hij groeide op in het Haarlemse schildersmilieu. Van Ruisdaels familie staat ook bekend onder de naam "de Goyer" naar hun afkomst uit het Gooiland. Jacobs grootvader Jacob Jansz de Goyer (voorheen van den Graft, ca. 1560-1616) was als bewoner of pachter van kasteel Ruisdael (Ruisschendaal of de Graft) in Blaricum naar Naarden verhuisd, waar hij als meubelmaker werkte. Isaack veranderde echter zijn naam in Van Ruysdael, net als twee andere van de vier zonen van Jacob Jansz, waarschijnlijk om de afkomst van de familie aan te geven en voor het nageslacht te bewaren. Alleen Jacob spelde de nieuwe familienaam met een i. Zijn vader, zijn oom en hun kennissen, waaronder Jan van Goyen, hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van de schilder.
Van Ruisdael trad in 1648 toe tot het Haarlemse Sint-Lucas schildersgilde. De regels van het gilde geboden dat iemand eerst drie jaar de status van leerling kreeg en vervolgens minstens een jaar als "vrije gast" werd aangeduid. Enkel vrije gasten hadden het recht hun werk te signeren. Omdat Van Ruisdael zijn werk vanaf 1646 signeerde was hij waarschijnlijk van 1643 tot 1646 leerling en vervolgens van 1646 tot 1648 "vrije gast". Van Ruisdaels talent was op jonge leeftijd al duidelijk en algemeen wordt aangenomen dat hij toegelaten werd tot het gilde zo gauw hij de minimumleeftijd van 20 jaar had bereikt. In 1646 eindigden ook de gerechtelijke processen, waarbij zijn vader betrokken was. Waarschijnlijk begon hij vanaf dat jaar zijn vader financieel te ondersteunen.


Gezicht op kasteel Bentheim. 1653. Dublin, National Gallery of Ireland.
Er zijn verhalen dat Van Ruisdael in 1646 begon te reizen en dat dit resulteerde in een aantal schilderijen. Zo zou hij in 1646 met zijn vader naar Egmond aan Zee zijn geweest, waar ze beiden schilderden. In 1647 zou hij naar Naarden en naar Rhenen zijn geweest. In 1650 zou hij naar Bentheim aan de Duits-Nederlandse grens zijn vertrokken, waarvan hij samen met zijn vriend Nicolaes Berchem een groot aantal schilderijen van Kasteel Bentheim maakte. Vervolgens zou hij naar zijn familie in Alkmaar zijn gereisd. Het is echter hoogstwaarschijnlijk dat hij slechts enkele maanden in Bentheim is geweest en niet verder heeft gereisd.


Gezicht op Amsterdam vanaf de steigers van het nieuwe stadhuis. 1670-1673. Londen, National Gallery.
Rond 1656 verhuisde Van Ruisdael naar Amsterdam, waar hij in 1659 burgerrechten kreeg. Hier woonde hij op verschillende adressen, onder meer aan de Kalverstraat en – volgens een vermelding in een kerkenraadprotocol uit 1657 – in de "Beursstraet inde Silvere Trompet". Dit is het tegenwoordige Rokin, vlak bij de Dam. 14 Juni 1657 verzocht hij gedoopt te worden voor de Hervormde Kerk. een week later werd hij in Ankeveen gedoopt. Waarschijnlijk hoorde hij eerder, net als zijn vader, oom en neef, tot de mennonieten.
Er is slechts één document waaruit blijkt dat Van Ruisdael een schildersleerling had. Het schrijven dateert van 8 juli 1600.Die leerling was Meyndert Lubbert (beter bekend als Meindert Hobbema), die Jacob als wees in huis nam. Rond 1660-1661 nam hij Hobbema mee naar de Duits-Nederlandse grens, een reis die grote impact had op de ontwikkeling van Hobbema. Van Ruisdael genoot hoog aanzien in Amsterdam. Na de dood van Govert Flinck in 1660 kregen Van Ruisdael, Jan Lievens, Jordaens, Jurriaen Ovens en Rembrandt door de gebroeders Cornelis en Andries de Graeff de opdracht een aantal schilderijen te leveren voor de decoratie van het nieuwe stadhuis in Amsterdam, het latere Paleis op de Dam.
In de lijst van Amsterdamse artsen (de Series Nominum Doctorum Medicinae) wordt de naam van ene Jacobus Ruijsdael vermeld. Er staat bij dat hij slaagde voor zijn artsenexamen aan de Noord-Franse universiteit van Caen. De naam is echter op grove wijze doorgehaald. Volgens Ruisdaelkenner Seymour Slive is het ongeloofwaardig dat Van Ruisdael op latere leeftijd in Frankrijk nog een studie medicijnen afrondde, temeer daar uit zijn constante productie van schilderijen onmogelijk geconcludeerd kan worden dat hij Amsterdam verlaten kan hebben.
Van Ruisdael is nooit rijk geworden, hoewel bekend is uit enkele fiscale en notariële gegevens dat hij beter af was dan zijn vader.[1] In 1674 werd hem een betaling van de 200ste penning opgelegd. Uit het gegeven dat hij tien gulden betaalde, kan worden opgemaakt dat zijn eigen vermogen op 2000 gulden werd geschat.
Van Ruisdael bleef zijn hele leven ongehuwd.Op 14 maart 1682 werd hij begraven in het zuiderdwarsschip van de Haarlemse St. Bavokerk (grafnummer 177). Waarschijnlijk is hij aan het eind van zijn leven naar Haarlem teruggekeerd. Er is namelijk geen document gevonden dat zijn naaste familieleden een in de stad Amsterdam geldende speciale belasting hebben betaald voor als een overledene buiten zijn woonplaats begraven werd.[6] Ook zijn er verhalen dat hij in armoede is gestorven, maar dit is waarschijnlijk een verwisseling met zijn neef Jacob Salomonsz. van Ruysdael (ca. 1630-1681), van wie het zeker is dat hij arm is overleden.
Van Ruisdael raakte na zijn dood enigszins in vergetelheid. Toen ruim een eeuw later buitenlandse schilders, zoals Joshua Reynolds en John Constable hem bleken te bewonderen, werd hij weer bekend. Zo werd in 2006 een overzichtstentoonstelling aan Van Ruisdael gewijd in Londen.[

Zijn werk

Veel van Van Ruisdaels vroege werken zijn gemaakt in de omgeving van Haarlem en laten duidelijk de invloeden van zijn vader en oom zien, maar ook van Cornelis Vroom. Tijdens zijn studiereizen kwam hij in aanraking met ruigere landschappen. Dit beïnvloedde zijn werk blijvend en hij beeldde met grote regelmaat ruige woeste landschappen af met daarin watervallen, naaldbossen en heuvels onder stormachtige luchten. Boslandschappen met grote centrale motieven van ruïnes, watermolens en oude eiken behoren tot zijn oeuvre. Van grote invloed op deze periode was ook het werk van Allart van Everdingen, die het thema van Scandinavische watervallen, na een reis naar Zweden, mee terug naar Holland nam. In Amsterdam schilderde Van Ruisdael ook stadsgezichten in vogelvlucht en winterse taferelen. Menselijke figuren zijn in zijn werken zeer spaarzaam aangebracht door zijn leerlingen.
Het werk van Van Ruisdael is geen directe weergave van de werkelijkheid. De landschappen zijn poëtischer, imposanter en dramatischer dan in werkelijkheid en zijn nauwkeurig gecomponeerd. De schilderijen zijn "uyt den gheest" geschilderd, omdat het ten eerste technisch nog niet mogelijk was om buiten het atelier te schilderen (de tubeverf zou immers pas enkele eeuwen later worden "uitgevonden") en het ten tweede de bedoeling was om slechts de essentie van het landschap weer te geven. Het was dus niet het doel om topografisch correct te schilderen. Dit gold zowel voor Van Ruisdael als voor zijn tijdgenoten.


In ongeveer 1670 schilderde Van Ruisdael een aanzicht van Haarlem met op de voorgrond blekerijen en op de achtergrond de St.Bavokerk. De voorstelling werd al snel populair en Van Ruisdael maakte z"n vijftien gelijkende schilderijen. Ook andere schilders begonnen hem na te doen. Er werden zo veel van dezelfde aanzichten gefabriceerd dat het een eigen soortnaam kreeg: Haarlempje.
Van Ruisdaels belangrijkste werken zijn De molen bij Wijk bij Duurstede (circa 1670) en De Joodse begraafplaats (1655-1660). De laatstgenoemde is, zoals al Van Ruisdaels werk, nauwkeurig gecomponeerd en dus geen weergave van de werkelijkheid. Het enige dat echt is, zijn de graftombes van de Portugees-Joodse begraafplaats Beth Haim in Ouderkerk aan de Amstel. Het witmarmeren graf is van dr. Eliahu Montalto. Hier is ook de diepere christelijke ondertoon zeer duidelijk. De graven en de regenboog verwijzen naar de vergankelijkheid. Op de achtergrond is ook de ruïne van Egmond te zien. Deze ruïne komt vaker voor op Van Ruisdaels schilderijen. De regenboog zou kunnen worden opgevat als de belofte van vergiffenis en zaligheid door middel van geloof. Goethe zag in het werk van Van Ruisdael het idee van de romantiek terug. In de zeventiende eeuw heerste echter het idee dat landschap een middel tegen melancholie was en de goddelijke lading in de schilderijen is dus "positief" van aard, terwijl in de romantiek het landschap juist wordt gebruikt om melancholie of Weltschmerz aan te geven. Het idee van het landschap uit de zeventiende eeuw staat dus los van het idee van het landschap uit de negentiende eeuw.

2018-10-21 19:40:45

Pieter de Hooch
De binnenplaats van een huis in Delft, 1658

Pieter de Hooch (Rotterdam, 20 november 1629 - 24 maart 1684 in het Dolhuis te Amsterdam) is een Nederlandse kunstschilder. Zijn naam wordt ook wel geschreven als Pieter de Hoogh, Pieter de Hooghe en Pieter Hendricksz. de Hooch.

Leven

Pieter de Hooch werd gedoopt in de Hervormde kerk in Rotterdam op 20 december 1629. Zijn vader was metselaar, zijn moeder vroedvrouw. De Hooch ging volgens Arnold Houbraken in de leer bij de landschapsschilder Nicolaes Berchem in Haarlem, samen met Jacob Ochtervelt.
De eerste bron die vermeldt dat hij in Delft woont, is uit augustus 1652. Daar kwam hij in dienst bij de rijke linnenhandelaar Justus de la Grange (ook bekend als Justinius de la Oranje), die elf schilderijen van hem bezat. Mogelijk heeft hij daar werkzaamheden uitgevoerd die met de linnenhandel samenhingen, omdat zijn schilderkunst niet voldoende geld opbracht.[1] De Hooch trouwde 3 mei 1654 met Jannetje van der Burch, de dochter van een aardewerkfabrikant in Delft en zus van de schilder Hendrick van der Burgh. Het paar kreeg zeven kinderen. Het volgende jaar, 20 september 1655, werd hij ingeschreven bij het Sint-Lucasgilde in Delft, waar hij kennis maakte met Johannes Vermeer. Vermeer en de Hooch hebben elkaar stijl beïnvloed.Zijn werk uit het begin van de Delftse periode maakte vrijwel geen indruk waardoor de schilder een armoedig bestaan leed.
Rond 1658 veranderde Pieter de Hooch zijn schilderstijl. Hij ging lichter schilderen, en zijn afbeeldingen werden ruimtelijker en door het gebruik van perspectief ook dieper. Bovendien begon hij zijn werken van een jaartal te voorzien. Vanaf dat moment schilderde Pieter de Hooch zijn topstukken. Deze periode duurde relatief kort, tot ongeveer 1662.
Omstreeks 1660 verhuisde Pieter de Hooch naar Amsterdam. Op 15 april 1661 werd één van zijn dochters gedoopt in de Westerkerk. Aanvankelijk woonde hij er op bescheiden adressen maar in mei 1668 woonde hij in de aanzienlijkere Konijnenstraat in de Jordaan. In Amsterdam kwam hij in contact met de hogere kringen, want zijn interieurs werden eleganter en rijker. Zijn schilderijen werden ook groter, maar zijn schilderstijl werd zwaarder en de schaduwen minder transparant. Er is ook uit deze tijd veel minder werk bekend, misschien heeft dit te maken met zijn geestelijke conditie, want Pieter de Hooch stierf in het Amsterdamse "Dolhuis" (gekkenhuis), op de Kloveniersburgwal.
Volgens F. Grijzenhout, in New information on Pieter de Hooch and the Amsterdam lunatic asylum, Burlington Magazine CL, sept. 2008, p. 612-613 is het echter zijn zoon, ook Pieter genaamd die in het "dolhuijs" komt te overlijden en is het inschrijven van zijn zoon alhier het laatste teken van leven van de schilder.

Werk

In zijn beginjaren schilderde de Hooch vooral het soldatenleven, bijvoorbeeld landschappen met ruiters en schutters. Na zijn komst naar Delft ging hij genrestukken schilderen, met etende, drinkende en musicerende mensen.
Later (vanaf 1658) legde Pieter de Hooch vooral de interieurs van de Gouden Eeuw vast, met daarin vooral vrouwen. Opvallend is dat hij vrijwel altijd een tegelpatroon op de vloer afbeeldt, waardoor zijn beheersing van het lijnperspectief duidelijk wordt. De diepte van de schilderijen wordt bovendien vrijwel altijd versterkt door een doorkijkje naar buiten, naar een binnenplaats, of naar een andere kamer in het huis. In het doorkijkje is het altijd lichter dan in de kamer op de voorgrond.
De afbeelding van een vredig interieur was in de Gouden Eeuw populair. Dit zou kunnen komen doordat de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) juist voorbij was en de mensen behoefte hadden aan vrede en rust.
Door het afbeelden van vrouwen aan het werk idealiseerde Pieter de Hooch het Hollandse huiselijke leven, met eenvoudige deugden, het efficiënt draaiend houden van het huishouden, en het gewetensvol opvoeden van de kinderen. Zo wordt van het hier afgebeelde schilderij (Moedertaak) dat Pieter de Hooch maakte van een moeder die het haar van haar kind ontluist gezegd dat het verwijst naar een gedicht van Jacob Cats: "Kam, kam u menigmaal, en niet het haar alleen, maar ook dat binnen schuilt, tot aan het innig been", waarmee bedoeld wordt dat men niet alleen zijn haar, maar ook zijn ziel moet verzorgen en reinigen.
Het kleurpalet van Pieter de Hooch was warm. Hij gebruikte veel rood en roodbruin.

Invloeden

Interieur met een jonge vrouw die een dienstmeid een muntstuk geeft (1670)
Pieter de Hooch en Johannes Vermeer worden vaak in één adem genoemd. Het is niet duidelijk wie de ander beïnvloedde, misschien beïnvloedden beiden elkaar. Toch zijn de schilderijen onmiskenbaar verschillend, hoewel beiden vaak vrouwen schilderen die in huis bezig zijn. Pieter de Hooch heeft echter in zijn schilderijen vrijwel altijd een doorkijk naar buiten, terwijl Vermeer zich meestal beperkt tot een raam waardoor het licht naar binnen valt. De diepte van de schilderijen van De Hooch weet Vermeer niet te evenaren. Daarentegen heeft Vermeer een geweldige zachte manier van schilderen, waardoor zijn vrouwen bijzonder lief, levend en bijna aanraakbaar worden.
De Hooch werd ook beïnvloed door zijn tijdgenoot Jan Steen. In tegenstelling tot de schilderijen van Jan Steen, zijn de interieurs van Pieter de Hooch echter altijd onberispelijk schoon en opgeruimd.

Schilderstijl

De werken van Pieter de Hooch behoren tot de Barokke schilderkunst. Hij is één van de Oude Hollandse Meesters. De Hooch schilderde oorspronkelijk in donkere kleuren, vooral boertige taferelen. Hij is in zijn vroege periode beïnvloed door de Delftse schilder Carel Fabritius, maar later door de Zwolse genreschilder Gerard Terborch, waarbij Johannes Vermeer en Nicolaas Maes moeten worden genoemd, toen De Hoogh begon met het schilderen van interieurs en te spelen met lichtval en perspectief

2018-10-21 19:40:45

Rembrandt van Rijn
DE NACHTWACHT
Rembrandt Harmenszoon van Rijn (Leiden, 15 juli 1606 – Amsterdam, 4 oktober 1669) was een Nederlandse kunstschilder, etser en tekenaar. Hij geldt algemeen als een van de grootste schilders en etsers in de Europese kunst, en als de belangrijkste Hollandse meester van de 17e eeuw. Rembrandt vervaardigde in totaal ongeveer driehonderd schilderijen, driehonderd etsen en tweeduizend tekeningen. Zijn werk behoort tot de barok en is zichtbaar beïnvloed door het caravaggisme, alhoewel hij nooit in Italië is geweest. Zijn opmerkelijke beheersing van het spel met licht en donker, waarbij hij vaak scherpe contrasten (clair-obscur) gebruikte om zo de toeschouwer de voorstelling binnen te voeren, leidde tot levendige scènes vol dramatiek.
Het oeuvre van Rembrandt wordt door kunsthistorici[bron?] in vijf periodes ingedeeld, te beginnen met de Leidse periode (1625-1631). Vanaf ongeveer 1629 begint de ontwikkeling als kunstenaar, waarbij Rembrandt met contrasten begint te werken en zijn belangstelling voor de lichtbehandeling, na 1640 treedt een versobering in. In de jaren 1650 zijn penseelstreken duidelijk zichtbaar en de kleuren rijker.
Rembrandt beschouwde zichzelf vooral als een historie- en portretschilder. Hij was een zelfverzekerde man en vervaardigde in alle levensfasen, maar vooral na 1660 door iedereen bewonderde zelfportretten; de honderd geschilderde en twintig geëtste zelfportretten geven een opmerkelijk scherp beeld van zijn uiterlijk en een vermoeden van zijn gevoelens; hij beeldde zichzelf af als de apostel Paulus en zette zichzelf in zijn zelfportret uit 1658 neer als een koning uit het Oosten.
Behalve zijn vrouw Saskia van Uylenburgh en zijn zoon Titus van Rijn is ook zijn huishoudster/vriendin Hendrickje Stoffels in zijn schilderijen aanwezig; zij hebben gefungeerd als model voor Bijbelse, mythologische of historische figuren.

Jeugd (1606-1625)
Rembrandt Harmenszoon van Rijn werd op 15 juli 1606 of 1607 in Leiden geboren in de Weddesteeg, als het op één na jongste kind van Harmen Gerritsz van Rijn, molenaar, en Neeltgen Willemsdr. van Zuytbrouck, een welgestelde bakkersdochter. Het echtpaar kreeg in totaal tien kinderen, van wie er drie jong stierven.[2] Zijn vader was mede-eigenaar van de nu verdwenen standerdmolen De Rijn, waar mout werd gemalen voor de bierbrouwerijen. Voor zover bekend leerden Rembrandts vier broers een ambacht. Van Willem is bekend dat hij bakker was, Adriaen was schoenmaker. Liesbeth was een zuster. Zij zou later Rembrandt onterven, omdat ze vond dat hij zijn eigen Leidse familie erg had verwaarloosd.[3] Rembrandt bezocht de Latijnse school en werd op bijna veertienjarige leeftijd door zijn ouders ingeschreven aan de universiteit van Leiden. Waarschijnlijk bleef het daarbij, omdat Rembrandt te kennen gaf dat hij liever schilder wilde worden. Van 1619 tot 1622 was hij in de leer bij de Leidse historieschilder Jacob van Swanenburgh.

Leidse jaren (1625-1631)
In 1625 vertrok hij naar Amsterdam om in de leer te gaan bij de toen toonaangevende schilder Pieter Lastman, van wie hij composities leerde opbouwen. Uit dat jaar dateert ook zijn vroegst gedateerde schilderij, De steniging van de Heilige Stefanus. Kunsthandelaar Hendrick Uylenburgh vestigde in 1625 een schilderswerkplaats op de hoek van de (Joden)breestraat en was de buurman van Pieter Lastman, bij wie Rembrandt in de leer was. Hij was opgegroeid in het artistieke milieu rond het Poolse hof en had grote kunsttransporten verzorgd naar Polen in opdracht van koning Sigismund III. Hendrick Uylenburgh zou vanaf 1628 werken van Rembrandt op de Amsterdamse markt verkopen. Na een leerperiode van een half jaar bij Pieter Lastman opende Rembrandt een atelier in Leiden, waar hij veel samenwerkte met zijn vriend, studiegenoot en collega Jan Lievens. Op 14 februari 1628 nam Rembrandt Gerrit Dou als zijn eerste leerling aan. De eerste vermelding van Rembrandt als schilder is te vinden in de Latijnse aantekeningen die Aernout van Buchell in 1628 maakte voor een nooit verschenen schilderboek. In 1630 kocht een neef van Buchell etsen van Rembrandt. Een van de eerste Amsterdamse kopers van zijn werk was Johan Huydecoper van Maarsseveen.
Rond 1630 deelden Rembrandt en Jan Lievens waarschijnlijk een werkplaats. In elk geval beschrijft Constantijn Huygens, secretaris van de stadhouder en kunstkenner, hen als een duo in zijn verslag van een bezoek dat hij omstreeks 1630 aan het atelier gebracht heeft. Huygens zag Rembrandt in "trefzekerheid en levendigheid van emoties de meerdere" van Lievens en bewonderde met name Judas geeft de zilveren penningen terug. Hij stond verbaasd dat het duo het zonde van de tijd achtte om een reis naar Italië te maken, waarvoor ze als excuus aanvoerden dat de beste Italiaanse doeken buiten dat land te zien zouden zijn. De twee verspilden geen tijd: "Het wonderlijkste is nog dat zelfs de onschuldigste genoegens van de jeugd door hen als tijdverlies worden afgedaan." In 1631 was Rembrandt al zo bekend dat hij verschillende opdrachten kreeg, onder meer van Nicolaes Tulp.
Amsterdam (1631-1636)
Hij verhuisde naar Amsterdam en kocht zich 20 juni 1631 mogelijk met een lening van duizend gulden in bij de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, die een "academie" was gestart en hem nog meer opdrachten bezorgde onder zijn doopsgezinde clientèle. Rembrandt produceerde in een viertal jaren een nooit meer geëvenaard aantal portretten, waaronder dat van de toneelschrijver en dichter Jan Harmensz. Krul, Johannes Wtenbogaert en van Nicolaes Ruts, een importeur van Russisch bont.
In 1634 trouwde Rembrandt met Hendricks volle nicht Saskia van Uylenburgh; ze was geen boerin uit Waterland, zoals de schildersbiograaf Arnold Houbraken (1660-1719) veronderstelde, maar kwam uit een aanzienlijke Friese familie, zoals pas halverwege de negentiende eeuw door de stadsarchivaris Wopke Eekhoff werd ontdekt.Begin juni 1633 hadden Rembrandt en Saskia elkaar trouwbeloften uitgewisseld, drie dagen daarna (8 juni 1633) maakte Rembrandt de beroemde tekening met onderschrift van zijn "echtgenote" met strohoed en bloem in de hand. Ze zouden pas een jaar later officieel trouwen. Haar vader Rombertus van Uylenburgh was voor haar geboorte burgemeester van Leeuwarden geweest; haar zwager was de Poolse theoloog Johannes Maccovius; de kleindochter van haar oom Hendrick Rommertsz. Uylenburgh, Hendrickje, was getrouwd met de Friese schilder Wybrand de Geest; haar volle nicht Aeltje was getrouwd met Johannes Silvius, de predikant van de Oude kerk en getuige bij het huwelijk. (Ook Aeltje kan Saskia, die als jonge wees in Sint Annaparochie woonde bij haar oudere zus Hiskia, met Rembrandt in contact hebben gebracht.) Titia (of Tietje, geboren 1605) was met Francois Coopal uit Vlissingen getrouwd. Hiskia was met de plaatselijke grietenijsecretaris Gerrit van Loo getrouwd. Het kerkelijk huwelijk werd in de oude dorpskerk van Sint Annaparochie, op de plek waar nu de Van Harenskerk staat voltrokken, zonder de aanwezigheid van Rembrandts familie.In hetzelfde jaar werd hij toegelaten tot het schildersgilde.
Het echtpaar woonde vanaf 1 mei 1635 naast Willem Boreel, de pensionaris van Amsterdam, in een voornaam huis aan de Nieuwe Doelenstraat voor 600 gulden huur per jaar. Twee jaar later, 1 mei 1637, verhuisden ze naar de Binnen-Amstel, waar een banketbakkerij was, genaamd De Suijkerbackerij.[16] Thans is er de Stopera. Op 7 oktober 1637 was Rembrandt op een veiling in opdracht van Jan Jansz. den Uyl - naar het zich laat aanzien om de prijs van een bepaald schilderij op te drijven.[17] Zeker is dat Rembrandt de volgende dag een schilderij kocht van Rubens, dat eerder van Jan Jansz. den Uyl was.

Jaren aan de Breestraat (1639-1658)
In 1639 verhuisden Rembrandt en Saskia naar een eigen huis in wat toen de Breestraat heette, een straat met veel kunstenaars, aan het begin van de Joodse buurt. Het voormalige woonhuis is nu Museum Het Rembrandthuis aan de Jodenbreestraat. Hoewel het hen financieel voor de wind ging - Rembrandt erfde 2.490 gulden toen zijn moeder op 14 september 1640 was overleden - kreeg Saskia commentaar van haar familie en haar voormalige voogd dat ze haar geld erdoorheen joeg. Rembrandt ging daarop met een andere kunsthandelaar in zee: Joannes de Renialme die op de Kloveniersburgwal woonde.
Rembrandt en zijn vrouw kampten met verschillende tegenslagen; driemaal moest vlak na de geboorte een kind worden begraven, maar in 1641 kregen ze een zoon die ze Titus noemden, naar Saskia"s zuster Titia. Nadat Saskia op 14 juni 1642 stierf, nam hij de weduwe Geertje Dircx uit Ransdorp als verzorgster in dienst. Van het een kwam het ander, en het stel ging met ruzie en juridische processen uit elkaar; Geertje daagde Rembrandt voor de Huwelijkskrakeelkamer, waar onder andere Jacob F. Hinlopen hun zaak behandelde. Met hulp van haar broer en haar nieuwe buren kreeg Rembrandt het voor elkaar om Geertje een aantal jaren in een spinhuis in Gouda te laten opsluiten. Rembrandt betaalde voor de reiskosten en was verplicht tot alimentatie. Het ging hem blijkbaar niet in de koude kleren zitten, want hij produceerde in 1649 geen (gedateerde) schilderijen en etsen.
Inmiddels was Hendrickje Stoffels de opvolgster van Geertje geworden. In 1654 kreeg zij een officiële berisping van de Gereformeerde kerk, omdat zij "in hoererij" leefde met de schilder. Rembrandt werd niet vermaand omdat hij geen officieel lidmaat was. In datzelfde jaar kregen ze een dochter, die ze Cornelia noemden, naar Rembrandts moeder.
Rembrandt leefde in die tijd boven zijn stand. Met regelmaat kocht hij exotische voorwerpen waaronder bijzondere kledingstukken, die hij vaak in zijn schilderijen gebruikte. Arnold Houbraken had van een van Rembrandts leerlingen vernomen dat de schilder zijn leven lang door tulbanden gefascineerd was. Al jaren stroopte Rembrandt veilingen af om kunst te kopen, soms dure prenten van de door hem bewonderde Lucas van Leyden. In 1656 kon hij zijn verplichtingen niet meer nakomen om de leningen voor zijn huis af te betalen. Burgemeester Cornelis Jan Witsen wilde vanwege de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog zijn uitgeleende geld terug en vroeg Rembrandts faillissement aan. De inventarisatie van het gehele bezit volgde en deze 363 nummers tellende lijst vormt een belangrijke bron voor inzicht in Rembrandts leven. Tegenover armetierig huisraad stond een rijkdom aan kunstvoorwerpen. Naast schilderijen en een verzameling antieke portretten, wapens e.d. moet vooral de collectie tekeningen en grafiek worden genoemd.Een belangrijk deel kwam terecht bij de schilder Jan van de Cappelle. Op een veiling onder leiding van Jacob J. Hinlopen werden in 1658 Rembrandts huis en inboedel verkocht. De nieuwe eigenaar moest twee kachels en de schotjes overnemen die op zolder stonden opgesteld, en het pand ging drie keer onder de hamer voordat het was verkocht.

Laatste jaren aan de Rozengracht (1658-1666

Rembrandt betrok een kleinere huurwoning op de - tegenwoordige - Rozengracht 184, niet ver van de zeeschilder Jan Abrahamsz. van Beerstraten. Rembrandt moet tijdens de afwikkeling van het faillissement deskundige juridische adviseurs hebben gehad, want Titus had inmiddels zijn vader benoemd tot enig erfgenaam, en de familie Uylenburgh had het nakijken. Hendrickje en Titus werden eigenaars van de schilder- en kunsthandel, zodat Rembrandt ongeplaagd door crediteuren in het atelier op de Bloemgracht kon blijven produceren. Het is niet onmogelijk dat Rembrandt in 1661 via bemiddeling van Jan J. Hinlopen opdracht kreeg voor de levering van een Claudius Civilis voor het in aanbouw zijnde stadhuis. Govert Flinck, die de opdracht eerder had gehad, was inmiddels overleden. In 1661 stuurde Rembrandt de werken Alexander de Grote en Homerus dicterend aan een schrijver naar graaf Antonio Ruffo uit Messina. Met hem had Rembrandt al sinds 1652 contact. Ruffo had Aristoteles bij de buste van Homerus gekocht voor 500 gulden en later een pendant besteld. Toen die op zich liet wachten schilderde Il Guerchino de Kosmograaf voor Ruffo. Ruffo stuurde de twee schilderijen, die hij in 1661 ontving terug. De naad waarmee Alexander was vergroot stoorde hem en Homeros vond Ruffo "onvoltooid" en "slordig geschilderd".In het volgende jaar kwam de belangrijke opdracht voor het schilderij De Staalmeesters.
Hendrickje overleed in 1663 en Titus in september 1668, niet lang nadat hij zijn nicht Magdalena van Loo had getrouwd. Magdalena was de dochter van Jan van Loo, de broer van Saskia"s zwager en Titus" peetvader Gerrit van Loo. Rembrandt had in de tussentijd zijn drie laatste zelfportretten geschilderd. Cosimo III de" Medici had in 1667 bij een bezoek tevergeefs geprobeerd een portret bij hem te kopen, wat hem bij een tweede bezoek twee jaar later wel lukte. Rembrandt had een voorstudie gemaakt voor een altaar in of rond Genua. Er was flink onderhandeld over de prijs. De voorstudies zijn verscheept, maar nooit aangekomen. Rembrandt stierf op 4 oktober 1669 en werd vier dagen later begraven in een gehuurd graf in de Westerkerk. De nabestaanden betaalden 15 gulden aan de koster, een voor die tijd aanzienlijk bedrag, omdat Rembrandt geen eigen graf bezat. Volgens het overlijdensregister van de kerk: "Rembrandt van Rijn, schilder, wonende Rozengracht tegenover het Doolhof, kist met zestien dragers...Kosten:20 gulden". In de schamele boedel bevond zich een helm die toebehoord zou hebben aan Gerard van Velsen. Twee weken later stierf zijn schoondochter Magdalena van Loo.

Nageslacht
Rembrandt liet een dochter, Cornelia, en een kleindochter, Titia, achter.
Cornelia (1654-1684) is vernoemd naar Rembrandts moeder. Ze is op 30 oktober 1654 gedoopt in de Oude Kerk. Hoewel Rembrandt en Hendrickje niet waren getrouwd, is Rembrandt wel officieel als vader geregistreerd. Na het overlijden van haar moeder in 1663 werd Rembrandt haar enige voogd. In 1664 heeft Rembrandt zijn vriend en schilder Christiaan Dusart tot voogd benoemd in geval van zijn overlijden. In 1669 overleed Rembrandt; Cornelia was toen pas veertien jaar. Cornelia trouwde op 3 mei 1670 met de schilder Cornelis Suythof. Als bastaard had ze weinig rechten, en ze vertrok in 1671 met haar man naar Oost-Indië om daar fortuin te zoeken.Daar kregen ze twee zonen: Rembrandt (*1673 - † voor 1691) en Hendrick (*1678 -† voor dec 1685). Cornelia overleed in 1684 in Batavia.

Titia van Rijn (1669-1715?)
Toen Magdalena van Loo, de vrouw van Titus van Rijn drie maanden zwanger was, overleed haar man. Op 22 maart 1669 werd Titia van Rijn gedoopt in de Nieuwezijds Kapel. Als getuigen bij de doop waren aanwezig: Rembrandt, Magdalena’s moeder Anna Huijbrechts en als derde doopgetuige de juwelier François van Bijler. Deze laatste werd tevens als voogd aangewezen. In dat najaar overleed haar moeder. Op haar zeventiende trouwde Titia van Rijn in de Sloterkerk met de zoon van haar voogd, François van Bijler de jonge. Als enige wettige erfgenaam van haar grootvader Rembrandt van Rijn werd haar in 1671 een bedrag van 3.150 gulden uitgekeerd, afkomstig uit de verkoop van schilderijen, tekeningen en "rariteiten". Titia van Rijn stierf kinderloos.

2018-10-23 11:55:13

Abraham Hondius

De wilde zwijnenjacht, 1675, Norwich Castle

Abraham Danielsz. Hondius (Rotterdam, ca. 1631 - Londen, begr. 17 september 1691) was een Nederlands kunstschilder, tekenaar en etser. Hij vervaardigde landschappen, historiestukken, portretten, stillevens en vooral dierschilderijen, met name die waarop jachtscènes en dierengevechten worden afgebeeld.
Hondius was wellicht een leerling van Cornelis Saftleven en Pieter de Bloot. Hij was een zoon van de Rotterdamse stadsmetselaar Daniel Abrahamsz. Hij trouwde in april 1653 met Geertruyd Willems van der Eyck.
Zijn vroegst gedateerde werk stamt uit 1651. Hij werkte in Rotterdam tot 1659 en ging daarna naar Amsterdam, waar hij vijf jaar verbleef. Daarna keerde hij terug naar Rotterdam. Na een periode van ongeveer zes jaar ging hij vervolgens naar Londen. Hier bleef hij de rest van zijn leven. Hij overleed er in 1691.
In zijn geboortestad Rotterdam en in een aantal andere Nederlandse steden zijn straten naar de schilder genoemd.

2018-10-23 11:55:13

Carel Fabritius

Gezicht in Delft 1652
(Middenbeemster, gedoopt 27 februari 1622 - Delft, 12 oktober 1654) was een Nederlands kunstschilder.

Jeugd

Carel Fabritius" vader, Pieter Carelsz Fabritius, werd in 1619 schoolmeester en koster in de nieuw aangelegde polder, de Beemster. Zijn grootvader, afkomstig uit Gent, was predikant in Purmerend. Carel had twee jongere broers, eveneens schilders: Barent Fabritius (werkzaam te Amsterdam) en Johannes Fabritius (werkzaam te Hoorn). Net als zijn broer Barent werd Carel aanvankelijk opgeleid tot timmerman fabritius).
Carel huwde in 1641 Aeltge van Hasselt, zijn welgestelde buurmeisje, de zuster van de plaatselijke dominee, en vestigde zich te Amsterdam in de Runstraat. Hij ging in de leer bij Rembrandt, samen met Samuel van Hoogstraten. Fabritius verloor zijn eerste en tweede kind, verloor zijn vrouw in 1643 (bij de bevalling van hun derde kind) en keerde terug naar Middenbeemster. In 1650 trad hij voor de tweede keer in het huwelijk, ditmaal met Agatha van Pruyssen, een weduwe afkomstig uit Delft.

Delftse periode

Fabritius Zicht op Delft, 1652. Het bijzondere breedbeeldeffect doet vermoeden dat het de bedoeling was om het schilderij in een perspectiefkast te plaatsen.
Vanaf 1651 tot 1653 woonde hij op de Oude Delft te Delft. Hij sloot zich op 29 oktober 1652 aan bij het Sint-Lucasgilde. In Delft maakte hij zich los van de invloed van Rembrandt en ontwikkelde zijn eigen stijl. Zijn techniek werd luchtiger en vloeiender, het kleurgebruik helderder. Op zijn beurt oefende hij veel invloed uit op Johannes Vermeer en Pieter de Hooch, met name op het gebied van het perspectief en compositie. Zij waren vooral vol bewondering over zijn subtiele lichtweergave.
Fabritius schilderde als hofschilder van de prinsen van Oranje ook portretten, verder ook genrestukken en historische werken. Er zijn slechts vijftien van zijn werken bewaard gebleven, waaronder twee zelfportretten (in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam en de National Gallery in Londen).
Fabritius raakte als gevolg van de ontploffing van het Delftse kruithuis op 12 oktober 1654 in zijn eigen huis aan de Doelenstraat gewond, samen met zijn schoonmoeder en de koster van de Oude kerk, terwijl hij bezig was hem te portretteren, Enkele uren later overleed hij in het gasthuis aan zijn verwondingen. Aangenomen wordt dat er door de ontploffing brand is ontstaan, waarbij alle schilderijen in zijn atelier verloren zijn gegaan. Dat zou ook de reden zijn voor het kleine aantal werken dat van Fabritius bewaard is gebleven.

Schilderskwaliteiten

Fabritius had zonder twijfel grote schildercapaciteiten. Zijn vroege werken zijn enorm beïnvloed door de stijl van Rembrandt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel van zijn vroegste werken eerst aan Rembrandt werden toegeschreven. Toch is Fabritius één van de weinigen uit de school van Rembrandt die zich na verloop van tijd heeft kunnen losrukken van zijn voorbeeld: hij verliet de donkere kleuren en gebruikte steeds vaker lichtere en vriendelijker kleuren. Daarnaast hield hij zich vooral bezig met coloriet en schildersperspectief.
Zijn laatste werken getuigen van een uitzonderlijke, zelfs richtinggevende creativiteit en vormen echt een breuk met zijn vroege schilderijen. Hoe Fabritius tot zulk een opvallende stijlbreuk kwam, kan niet met zekerheid gezegd worden. Waarschijnlijk had de aantrekkingskracht van de stad Delft er veel mee te maken. Delft inspireerde ook andere getalenteerde schilders uit die tijd, zoals Gerard ter Borch, Jan Steen en Paulus Potter.

2018-10-23 11:55:13

Carel Fabritius
Zelfportret
(Middenbeemster, gedoopt 27 februari 1622 - Delft, 12 oktober 1654) was een Nederlands kunstschilder.

Jeugd

Carel Fabritius" vader, Pieter Carelsz Fabritius, werd in 1619 schoolmeester en koster in de nieuw aangelegde polder, de Beemster. Zijn grootvader, afkomstig uit Gent, was predikant in Purmerend. Carel had twee jongere broers, eveneens schilders: Barent Fabritius (werkzaam te Amsterdam) en Johannes Fabritius (werkzaam te Hoorn). Net als zijn broer Barent werd Carel aanvankelijk opgeleid tot timmerman fabritius).
Carel huwde in 1641 Aeltge van Hasselt, zijn welgestelde buurmeisje, de zuster van de plaatselijke dominee, en vestigde zich te Amsterdam in de Runstraat. Hij ging in de leer bij Rembrandt, samen met Samuel van Hoogstraten. Fabritius verloor zijn eerste en tweede kind, verloor zijn vrouw in 1643 (bij de bevalling van hun derde kind) en keerde terug naar Middenbeemster. In 1650 trad hij voor de tweede keer in het huwelijk, ditmaal met Agatha van Pruyssen, een weduwe afkomstig uit Delft.

Delftse periode

Fabritius Zicht op Delft, 1652. Het bijzondere breedbeeldeffect doet vermoeden dat het de bedoeling was om het schilderij in een perspectiefkast te plaatsen.
Vanaf 1651 tot 1653 woonde hij op de Oude Delft te Delft. Hij sloot zich op 29 oktober 1652 aan bij het Sint-Lucasgilde. In Delft maakte hij zich los van de invloed van Rembrandt en ontwikkelde zijn eigen stijl. Zijn techniek werd luchtiger en vloeiender, het kleurgebruik helderder. Op zijn beurt oefende hij veel invloed uit op Johannes Vermeer en Pieter de Hooch, met name op het gebied van het perspectief en compositie. Zij waren vooral vol bewondering over zijn subtiele lichtweergave.
Fabritius schilderde als hofschilder van de prinsen van Oranje ook portretten, verder ook genrestukken en historische werken. Er zijn slechts vijftien van zijn werken bewaard gebleven, waaronder twee zelfportretten (in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam en de National Gallery in Londen).
Fabritius raakte als gevolg van de ontploffing van het Delftse kruithuis op 12 oktober 1654 in zijn eigen huis aan de Doelenstraat gewond, samen met zijn schoonmoeder en de koster van de Oude kerk, terwijl hij bezig was hem te portretteren, Enkele uren later overleed hij in het gasthuis aan zijn verwondingen. Aangenomen wordt dat er door de ontploffing brand is ontstaan, waarbij alle schilderijen in zijn atelier verloren zijn gegaan. Dat zou ook de reden zijn voor het kleine aantal werken dat van Fabritius bewaard is gebleven.

Schilderskwaliteiten

Fabritius had zonder twijfel grote schildercapaciteiten. Zijn vroege werken zijn enorm beïnvloed door de stijl van Rembrandt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel van zijn vroegste werken eerst aan Rembrandt werden toegeschreven. Toch is Fabritius één van de weinigen uit de school van Rembrandt die zich na verloop van tijd heeft kunnen losrukken van zijn voorbeeld: hij verliet de donkere kleuren en gebruikte steeds vaker lichtere en vriendelijker kleuren. Daarnaast hield hij zich vooral bezig met coloriet en schildersperspectief.
Zijn laatste werken getuigen van een uitzonderlijke, zelfs richtinggevende creativiteit en vormen echt een breuk met zijn vroege schilderijen. Hoe Fabritius tot zulk een opvallende stijlbreuk kwam, kan niet met zekerheid gezegd worden. Waarschijnlijk had de aantrekkingskracht van de stad Delft er veel mee te maken. Delft inspireerde ook andere getalenteerde schilders uit die tijd, zoals Gerard ter Borch, Jan Steen en Paulus Potter.

2018-10-29 13:47:35

Carel-Fabricius
Het puttertje 1654
Mauritshuis

2018-10-29 13:47:35

Frans Hals De vrolijke drinker"
Frans Hals

Frans Hals (Antwerpen, 1582/1583 – Haarlem, 26 augustus 1666) geldt als een van de belangrijkste Oude Hollandse Meesters. Hij werkte zover bekend zijn hele leven in Haarlem en werd vooral bekend door zijn levendige en kleurrijke schuttersstukken en afbeeldingen van tijdgenoten.

Hals werd in 1582 of 1583 geboren als zoon van de lakenkoopman Franchois Fransz. Hals (ca. 1542-1610) en zijn tweede vrouw Adriaentje van Geertenryck (Antwerpen ca. 1552 - Haarlem na november 1616) in Antwerpen, maar de familie kwam uit Mechelen. Zijn vader was katholiek en lid van de schutterij. Zoals zoveel Zuid-Nederlanders in die tijd verhuisde het gezin rond 1586 naar Haarlem. De familie Hals behoorde tot een van de vele Vlaamse migrantenfamilies die, zoals de verdreven Sefardische Joden en de gevluchte Franse hugenoten, een belangrijk aandeel hadden in Hollands Gouden Eeuw. Dirck, zijn jongste broer werd gedoopt in een protestantse kerk. Volgens een anoniem geschreven biografie over Carel van Mander in diens tweede editie van zijn Schilder-Boeck en uitgegeven in 1618, dus twaalf jaar na Van Manders overlijden, zou Frans Hals diens leerling zijn geweest. Als dat klopt, dan moet dat eerder dan in 1603 zijn geweest, aangezien Van Mander in dat jaar de stad Haarlem verliet. In 1610 werd Hals lid van het Sint-Lucasgilde en vanaf dat moment mocht hij ook leerling-schilders in dienst nemen. Zijn vroegst bekende gedateerde werk is uit 1611, maar hij moet al veel eerder volleerd zijn geweest. In 1616 reisde hij naar Antwerpen om het werk van Rubens en Antoon van Dyck te bestuderen. De reguliere diensttijd in de plaatselijke schutterij was twee jaar, maar Frans Hals diende van 1612 tot 1624. In 1616 schilderde hij zijn eerste schuttersstuk en in 1639 zijn laatste. Deze laatste schuttersstukken vormen door hun veelzijdige gelaatsuitdrukkingen, de glimmende uniformen en de rijke kleurnuances het hoogtepunt in Hals" oeuvre. Frans Hals maakte ook deel uit van de Haarlemse rederijkerskamer De Wijngaardranken.


Frans Hals en Pieter Codde. Het korporaalschap van kapitein Reinier Reael en luitenant Cornelis Michielsz. Blaeuw, bekend als "De magere compagnie". 1633-1637. Amsterdam, Rijksmuseum Amsterdam.
Hals is tweemaal getrouwd: rond 1610 met Anneke Harmensdochter en in februari 1617 met Lysbeth Reyniers. Het laatste huwelijk werd voltrokken in Spaarndam en een paar dagen later werd zijn dochter Sara geboren. Hals heeft vijftien kinderen laten dopen en hij heeft vijf of zes zonen tot schilder opgeleid. Rond 1615 verkeerde Hals in dusdanige financiële moeilijkheden dat de voedster hem aanklaagde. De armoede zou hem zijn hele leven achtervolgen. Tussen 1620 en 1630 schilderde hij portretten van de elite. Hij schildert ze in al hun rijkdom en zelfvoldaanheid. Hij had mensenkennis; dat zie je aan zijn werken, vooral de latere. Tevens leidde hij diverse leerlingen op, zoals Philips Wouwerman. Een van zijn schuttersstukken, De magere compagnie, is afgemaakt door Pieter Codde.


De lachende cavalier. 1624. Londen, Wallace Collection.
Frans Hals staat bekend om zijn uitbundige stijl, maar in zijn laatste jaren werd dat minder. De 17de-eeuwse schilder Matthias Scheits noemde hem "lustich van leven" en Houbraken beweert omstreeks 1720 enigszins malicieus dat hij dagelijks gedronken zou hebben. Hiervoor ontbreekt echter het bewijs en eigenlijk zou men ook kunnen beweren dat het in tegenspraak is met de algemene waardering die hij onder zijn opdrachtgevers oogstte. En die opdrachtgevers waren zeker niet de minste: de gegoede burgerij, gilde- en schuttersverenigingen en zelfs de hoogste patriciërs van de stad Haarlem. Zijn beroemdste model was René Descartes.


De vrolijke drinker. Ca. 1628-1630. Amsterdam, Rijksmuseum Amsterdam.
Op ongeveer 84-jarige leeftijd, na een carrière van bijna een halve eeuw, overleed de kunstschilder in 1666. In de oude Sint-Bavokerk aan de Grote Markt in Haarlem ligt hij onder het koor begraven. In de 18de eeuw viel de artiest uit de gunst, maar in de 19de eeuw werd hij herontdekt door de impressionisten, die vooral door zijn zelfstandige, zwierige en losse penseelvoering en intieme, raadselachtige dramatiek werden getroffen. In 1900 werd in het Haarlemse Florapark het standbeeld van Frans Hals opgericht. In 1968 werd hij in de serie "erflaters" afgebeeld op het Nederlandse bankbiljet van 10 gulden.


Werk
Het is onduidelijk hoeveel van het werk van Frans Hals is overgebleven, maar volgens de gezaghebbende oeuvrecatalogus van Seymour Slive uit 1970-1974 kunnen nog 222 schilderijen aan Hals worden toegeschreven. Een andere Hals-kenner, Claus Grimm, houdt het in "Frans Hals. Das Gesamtwerk" (1989) op 145 stukken.

2018-11-06 21:44:38

Frans Hals
Lachende jongen
ca. 1625

Frans Hals

Frans Hals (Antwerpen, 1582/1583 – Haarlem, 26 augustus 1666) geldt als een van de belangrijkste Oude Hollandse Meesters. Hij werkte zover bekend zijn hele leven in Haarlem en werd vooral bekend door zijn levendige en kleurrijke schuttersstukken en afbeeldingen van tijdgenoten.

Hals werd in 1582 of 1583 geboren als zoon van de lakenkoopman Franchois Fransz. Hals (ca. 1542-1610) en zijn tweede vrouw Adriaentje van Geertenryck (Antwerpen ca. 1552 - Haarlem na november 1616) in Antwerpen, maar de familie kwam uit Mechelen. Zijn vader was katholiek en lid van de schutterij. Zoals zoveel Zuid-Nederlanders in die tijd verhuisde het gezin rond 1586 naar Haarlem. De familie Hals behoorde tot een van de vele Vlaamse migrantenfamilies die, zoals de verdreven Sefardische Joden en de gevluchte Franse hugenoten, een belangrijk aandeel hadden in Hollands Gouden Eeuw. Dirck, zijn jongste broer werd gedoopt in een protestantse kerk. Volgens een anoniem geschreven biografie over Carel van Mander in diens tweede editie van zijn Schilder-Boeck en uitgegeven in 1618, dus twaalf jaar na Van Manders overlijden, zou Frans Hals diens leerling zijn geweest. Als dat klopt, dan moet dat eerder dan in 1603 zijn geweest, aangezien Van Mander in dat jaar de stad Haarlem verliet. In 1610 werd Hals lid van het Sint-Lucasgilde en vanaf dat moment mocht hij ook leerling-schilders in dienst nemen. Zijn vroegst bekende gedateerde werk is uit 1611, maar hij moet al veel eerder volleerd zijn geweest. In 1616 reisde hij naar Antwerpen om het werk van Rubens en Antoon van Dyck te bestuderen. De reguliere diensttijd in de plaatselijke schutterij was twee jaar, maar Frans Hals diende van 1612 tot 1624. In 1616 schilderde hij zijn eerste schuttersstuk en in 1639 zijn laatste. Deze laatste schuttersstukken vormen door hun veelzijdige gelaatsuitdrukkingen, de glimmende uniformen en de rijke kleurnuances het hoogtepunt in Hals" oeuvre. Frans Hals maakte ook deel uit van de Haarlemse rederijkerskamer De Wijngaardranken.


Frans Hals en Pieter Codde. Het korporaalschap van kapitein Reinier Reael en luitenant Cornelis Michielsz. Blaeuw, bekend als "De magere compagnie". 1633-1637. Amsterdam, Rijksmuseum Amsterdam.
Hals is tweemaal getrouwd: rond 1610 met Anneke Harmensdochter en in februari 1617 met Lysbeth Reyniers. Het laatste huwelijk werd voltrokken in Spaarndam en een paar dagen later werd zijn dochter Sara geboren. Hals heeft vijftien kinderen laten dopen en hij heeft vijf of zes zonen tot schilder opgeleid. Rond 1615 verkeerde Hals in dusdanige financiële moeilijkheden dat de voedster hem aanklaagde. De armoede zou hem zijn hele leven achtervolgen. Tussen 1620 en 1630 schilderde hij portretten van de elite. Hij schildert ze in al hun rijkdom en zelfvoldaanheid. Hij had mensenkennis; dat zie je aan zijn werken, vooral de latere. Tevens leidde hij diverse leerlingen op, zoals Philips Wouwerman. Een van zijn schuttersstukken, De magere compagnie, is afgemaakt door Pieter Codde.


De lachende cavalier. 1624. Londen, Wallace Collection.
Frans Hals staat bekend om zijn uitbundige stijl, maar in zijn laatste jaren werd dat minder. De 17de-eeuwse schilder Matthias Scheits noemde hem "lustich van leven" en Houbraken beweert omstreeks 1720 enigszins malicieus dat hij dagelijks gedronken zou hebben. Hiervoor ontbreekt echter het bewijs en eigenlijk zou men ook kunnen beweren dat het in tegenspraak is met de algemene waardering die hij onder zijn opdrachtgevers oogstte. En die opdrachtgevers waren zeker niet de minste: de gegoede burgerij, gilde- en schuttersverenigingen en zelfs de hoogste patriciërs van de stad Haarlem. Zijn beroemdste model was René Descartes.


De vrolijke drinker. Ca. 1628-1630. Amsterdam, Rijksmuseum Amsterdam.
Op ongeveer 84-jarige leeftijd, na een carrière van bijna een halve eeuw, overleed de kunstschilder in 1666. In de oude Sint-Bavokerk aan de Grote Markt in Haarlem ligt hij onder het koor begraven. In de 18de eeuw viel de artiest uit de gunst, maar in de 19de eeuw werd hij herontdekt door de impressionisten, die vooral door zijn zelfstandige, zwierige en losse penseelvoering en intieme, raadselachtige dramatiek werden getroffen. In 1900 werd in het Haarlemse Florapark het standbeeld van Frans Hals opgericht. In 1968 werd hij in de serie "erflaters" afgebeeld op het Nederlandse bankbiljet van 10 gulden.


Werk
Het is onduidelijk hoeveel van het werk van Frans Hals is overgebleven, maar volgens de gezaghebbende oeuvrecatalogus van Seymour Slive uit 1970-1974 kunnen nog 222 schilderijen aan Hals worden toegeschreven. Een andere Hals-kenner, Claus Grimm, houdt het in "Frans Hals. Das Gesamtwerk" (1989) op 145 stukken.

2018-11-06 21:44:38

Jan Asselijn
De Bedreigde Zwaan

Jan Asselijn

Jan Asselijn (Dieppe, ca. 1610 – Amsterdam, ca. 1 oktober 1652) was een Nederlands schilder en tekenaar behorend tot de Hollandse School. Hij was de oudere broer van Thomas Asselijn, een toneeldichter.[

Er is verwarring over waar Asselijn geboren is. Naast Dieppe, worden ook Utrecht en Keulen genoemd. Vanaf 1621, misschien ook later, woonde hij in Amsterdam, waar hij leerling was van Jan Martszen de Jonge of Esaias van de Velde. Zijn vroegst bekende werk dateert van 1634. Op 4 november 1635 wordt hij nog in Amsterdam vermeld als doopgetuige, voordat hij later dat jaar via Frankrijk naar Italië vertrok. Van omstreeks 1635 tot omstreeks 1644 woonde hij in Rome. Hier werd hij lid van de Bentvueghels, een vereniging van voornamelijk Nederlandse en Vlaamse kunstenaars actief in Rome, van wie hij de bijnaam Crabbetje kreeg. Zijn vingers waren zo krom dat hij nauwelijks een palet kon vasthouden!
Van 1644 tot 1645 woonde hij in de Franse stad Lyon, waar hij trouwde met Antonette Huwaart (of Houwaart), een Antwerpse. Nicolaes de Helt Stockade werd zijn zwager. In 1646 verbleef hij, volgens een dagboeknotitie van Willem Schellinks, van 10 augustus van dat jaar in Parijs. In april en juli 1647 is hij weer in Amsterdam vermeld en een jaar later liet hij een kind dopen in de Nieuwe kerk. Hij gaf les aan Frederik de Moucheron en maakte kennis met Rembrandt van Rijn. Asselijn woonde op Singel 286 in een huis dat hij huurde van burgemeester Antonie Oetgens van Waveren.
Asselijn schilderde de doorbraak van de Sint Antoniesdijk in maart 1651 en de brand van het stadhuis op de Dam in op 7 juli 1652. Op 24 januari was hij poorter geworden en op 28 september stelde zijn testament op. Enkele dagen later overleed hij. Asselijn is op 3 oktober begraven.
Asselijn was een Italianisant, net als Jan Both en Jan Baptist Weenix. Van Asselijn zijn onder meer genrestukken, landschappen en dieren bekend. Zijn beroemdste schilderij is zonder twijfel De bedreigde zwaan, dat zich al meer dan twee eeuwen in de collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam bevindt. Aan het schilderij wordt een allegorische betekenis toegeschreven, waarbij Johan de Witt Holland zou beschermen tegen de vijand, mogelijk Willem III van Oranje-Nassau, kroonprins van de vijand Engeland.
Gabriel Perelle maakte een serie gravures naar werk van Asselijn.

2018-11-13 21:27:20

Jan Asselijn
De Koe
Jan Asselijn (Dieppe, ca. 1610 – Amsterdam, ca. 1 oktober 1652) was een Nederlands schilder en tekenaar behorend tot de Hollandse School. Hij was de oudere broer van Thomas Asselijn, een toneeldichter.[

Er is verwarring over waar Asselijn geboren is. Naast Dieppe, worden ook Utrecht en Keulen genoemd. Vanaf 1621, misschien ook later, woonde hij in Amsterdam, waar hij leerling was van Jan Martszen de Jonge of Esaias van de Velde. Zijn vroegst bekende werk dateert van 1634. Op 4 november 1635 wordt hij nog in Amsterdam vermeld als doopgetuige, voordat hij later dat jaar via Frankrijk naar Italië vertrok. Van omstreeks 1635 tot omstreeks 1644 woonde hij in Rome. Hier werd hij lid van de Bentvueghels, een vereniging van voornamelijk Nederlandse en Vlaamse kunstenaars actief in Rome, van wie hij de bijnaam Crabbetje kreeg. Zijn vingers waren zo krom dat hij nauwelijks een palet kon vasthouden!
Van 1644 tot 1645 woonde hij in de Franse stad Lyon, waar hij trouwde met Antonette Huwaart (of Houwaart), een Antwerpse. Nicolaes de Helt Stockade werd zijn zwager. In 1646 verbleef hij, volgens een dagboeknotitie van Willem Schellinks, van 10 augustus van dat jaar in Parijs. In april en juli 1647 is hij weer in Amsterdam vermeld en een jaar later liet hij een kind dopen in de Nieuwe kerk. Hij gaf les aan Frederik de Moucheron en maakte kennis met Rembrandt van Rijn. Asselijn woonde op Singel 286 in een huis dat hij huurde van burgemeester Antonie Oetgens van Waveren.
Asselijn schilderde de doorbraak van de Sint Antoniesdijk in maart 1651 en de brand van het stadhuis op de Dam in op 7 juli 1652. Op 24 januari was hij poorter geworden en op 28 september stelde zijn testament op. Enkele dagen later overleed hij. Asselijn is op 3 oktober begraven.
Asselijn was een Italianisant, net als Jan Both en Jan Baptist Weenix. Van Asselijn zijn onder meer genrestukken, landschappen en dieren bekend. Zijn beroemdste schilderij is zonder twijfel De bedreigde zwaan, dat zich al meer dan twee eeuwen in de collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam bevindt. Aan het schilderij wordt een allegorische betekenis toegeschreven, waarbij Johan de Witt Holland zou beschermen tegen de vijand, mogelijk Willem III van Oranje-Nassau, kroonprins van de vijand Engeland.
Gabriel Perelle maakte een serie gravures naar werk van Asselijn.

2018-11-13 21:27:20

Johannes Vermeer,
Meisje met de parel – ca. 1665


Johannes Vermeer

(gedoopt te Delft, 31 oktober 1632 – begraven aldaar, 15 december 1675) is een van de beroemdste Nederlandse kunstschilders en leefde in de Gouden Eeuw. Vermeer had een voorkeur voor tijdloze, ingetogen momenten. Hij blijft raadselachtig vanwege de onnavolgbare kleurstelling en het verbijsterende lichtgehalte. Vermeers schilderijen, meestal genrestukken en een paar historiestukken, allegorieën en stadsgezichten, onderscheiden zich door een subtiel kleurgebruik en een ideale compositie. Hij gebruikte soms dure pigmenten en had een grote voorkeur voor ultramarijn en loodtingeel.

Levensloop
Johannes Vermeer werd op 31 oktober 1632 in de Nederduits-gereformeerde Nieuwe Kerk in Delft gedoopt als Joannes. Zijn exacte geboortedag is niet bekend, maar ligt naar alle waarschijnlijkheid een paar dagen eerder. Zijn moeder heette Dingenum Baltens en zijn vader, een satijnwever, heette Reynier Jansz Vos. Vanaf 1631 combineerde Reynier Jansz de beroepen herbergier en kunsthandelaar. In 1641 verhuisde Vermeer met zijn ouders en oudere zus Geertruy van de Voldersgracht naar de herberg Mechelen aan de Markt in Delft.

Bij wie Vermeer in de leer ging is nog steeds onduidelijk. Hij lijkt in zijn vroege werk te zijn beïnvloed door het werk van Utrechtse Caravaggisten.Omdat zijn vroegste werken groot opgezette historiestukken zijn - een genre dat in die tijd in veel hoger aanzien stond dan portretten en landschappen - lijkt het waarschijnlijk dat hij werd opgeleid door een schilder van dergelijk werk. Onder de mogelijke leermeesters bevindt zich Abraham Bloemaert, die in Utrecht werkte. Men vermoedt dat Vermeers kleurenpalet invloed ondergaan heeft van Hendrick ter Brugghen. Of Vermeer als onderdeel van zijn opleiding ook een reis naar Italië ondernam, wat destijds niet ongebruikelijk was, is onduidelijk. Ook Delftse schilders als Carel Fabritius, Leonard Bramer, getuige en onderhandelaar bij zijn huwelijk, en Christiaen van Couwenbergh zijn genoemd als mogelijke leermeesters. Hun stijl is echter anders en Vermeer lijkt zijn eigen weg te zijn gegaan.
Op 20 april 1653 trouwde Vermeer met Catharina Bolnes in Schipluiden. Vermeer was waarschijnlijk calvinistisch opgevoed, hoewel de familie geen lidmaat van de gereformeerde, publieke kerk van de Republiek was. Om met Catharina te kunnen trouwen ging Vermeer over tot het rooms-katholieke geloof. Zijn vrome en overtuigd katholieke schoonmoeder, Maria Thins, afkomstig uit een rijke Goudse familie van handelaren in bakstenen, ging met het huwelijk akkoord na bemiddeling door de schilder Leonard Bramer.

Gedenksteen voor Vermeer
In december 1653 werd Vermeer lid van het Sint Lucasgilde, waarvan hij vier maal hoofdman zou worden (1662/1663 en 1670/1671). Net als zijn vader en veel collega"s handelde Vermeer in schilderijen, maar hij beschouwde zichzelf vooral als schilder. Vermeer trok rond 1660 in bij zijn schoonmoeder aan de Oude Langendijk, die een pand naast een katholieke schuilkerk bewoonde met elf kamers. Daar werkte Vermeer in zijn atelier op de eerste verdieping. Toen de kunstliefhebber Balthasar de Monconys hem in augustus 1663 opzocht, in de hoop zijn atelier en werk te zien, werd hij naar de bakker op de hoek gestuurd, waarschijnlijk Hendrick van Buyten, aan wie de kunstenaar drie werken in bewaring had gegeven in ruil voor brood. Het feit dat Vermeer geen werk in voorraad had, wordt gezien als bewijs van het werken in opdracht.
In tijden van crisis steunde Maria Thins haar dochter en schoonzoon, maar Vermeer klopte ook aan bij de Delftse verzamelaar Pieter Claesz van Ruijven, die hem in 1657 200 gulden leende. Montias veronderstelde dat Van Ruijven het werk van Vermeer opkocht en mogelijk zijn mecenas is geweest. In 1664 werd Vermeer lid van de schutterij, maar onduidelijk is welke functie hij daar kreeg. Hij zal geen officiersfunctie hebben bekleed, omdat deze voor katholieken verboden was.
In het Rampjaar (1672) stortte ook de kunstmarkt in; scholen en winkels waren gesloten vanwege de Hollandse oorlog. Maria Thins, die huizen en landerijen bezat bij Schoonhoven, had eveneens minder inkomsten, omdat dit gebied als onderdeel van de Hollandse Waterlinie onder water was gezet. Vermeer, die voor zijn inkomsten afhankelijk was van de verkoop van schilderijen, verkocht in deze periode weinig. Hij verviel in somberheid en in december 1675 stortte Vermeer in.[9] Het is niet duidelijk wat er precies aan de hand was, maar hij overleed anderhalve dag later. Vermeer liet elf kinderen na, van wie er nog tien minderjarig waren. Zijn oudste zoon Johannes jr. zou priester worden. De lijst van bezittingen die na zijn dood werd opgesteld, maakt melding van schilderijen, stoelen, wiegen en bedden, verspreid over het hele huis. Twee jaar na zijn begrafenis in de Oude Kerk verklaarde de weduwe dat zijn dood haars inziens te maken had met de malaise in de verkoop.
"… Dientengevolge en ook vanwege de belasting van zijn kinderen, terwijl hij van zichzelf geheel niet over middelen beschikte, raakte hij zozeer in razernij en verval, dat hij in één of anderhalve dag van een gezonde toestand overging in de dood."


Vermeer schilderde heel nauwgezet en kon daardoor maar twee of drie schilderijen per jaar produceren. In 2017 worden 35 schilderijen aan hem toegeschreven. Daarnaast zijn er vier of vijf schilderijen waarover twijfel is. Verder wordt verondersteld dat een deel van zijn werk verloren is gegaan. Geschat wordt dat hij tussen de veertig en vijftig schilderijen gemaakt heeft. Montias vermoedde dat hij voornamelijk in opdracht werkte, mogelijk voor de eerder genoemde Delftse verzamelaar Pieter van Ruijven, wiens schoonzoon Jacob Dissius bij zijn dood in 1695 maar liefst 21 Vermeers naliet.
Na Vermeers dood bleef zijn werk lang ondergewaardeerd. Door zijn beperkte oeuvre was hij zelfs vrijwel vergeten. Dit veranderde in 1866, toen de Franse criticus Théophile Thoré-Bürger (1807-1869), pseudoniem van Étienne-Joseph Théophile Thoré, een monografie aan hem wijdde. Bürger, tevens journalist, was een radicale republikein en had felle kritiek op de Franse schilderkunst van zijn tijd. Hij vond dat men vaker eigentijdse onderwerpen moest afbeelden, niet uitsluitend mythologische en religieuze, die hij associeerde met onderdrukking door Kerk en monarchie. In dat verband stelde hij bijvoorbeeld het werk van Millet en Courbet op prijs, maar ook dat van Vermeer, die veel "burgerlijke", intieme taferelen afbeeldde.
Bürger presenteerde Vermeer als een onbekend en miskend genie en doopte hem "De Sfinx van Delft" ("sfinx" omdat er over Vermeers leven zo weinig bekend is). Onder zijn invloed ontstond er in de 19e eeuw een ware jacht op het werk van Vermeer, dat zich tot die tijd vrijwel geheel in Nederland had bevonden. Vooral buitenlandse politici en ondernemers wisten veel van de schaarse schilderijen te bemachtigen, reden waarom Victor de Stuers in 1873 zijn beroemde aanklacht Holland op zijn Smalst publiceerde. De aankoop van Het melkmeisje werd zelfs in de Tweede Kamer besproken.
Slechts drie van zijn werken zijn gedateerd . Daarnaast zijn niet alle aan Vermeer toegeschreven werken gesigneerd. Dit liet in het verleden ruimte voor vervalsers, die de enorme populariteit van Vermeers werk probeerden uit te buiten.

Vermeers vroegste werk omvat een paar schilderijen met religieuze en mythologische onderwerpen, waaronder Christus in het huis van Martha en Maria en Diana en haar Nimfen, beide groots opgezette werken. Rond 1656 veranderde Vermeer van onderwerp. De meeste van zijn schilderijen beelden dan intieme, serene en "goedburgerlijke" taferelen af, waarop de afgebeelde personen met dagelijkse activiteiten bezig zijn en min of meer door de schilder "betrapt" lijken. Op zestien schilderijen komt een jonge dame, een Juffer voor; op zes schilderijen leest of schrijft zij een brief of een gedicht. Vermeer bande het pijproken en het triktrak- en kaartspelen uit. Drank of muziekmaken speelt daarentegen een belangrijke rol. Volgens Blankert past alles precies bij de door Gerard de Lairesse geformuleerde "classicistische" ideeën over de noodzaak in de schilderkunst strikt de regels van fatsoen en "decorum" in acht te nemen.
Slechts twee belangrijke Vermeers zijn geen interieurs, te weten Gezicht op Delft en Het straatje, maar dit zijn zeker niet zijn minste schilderijen. Twee schilderijen die lastig zijn te duiden, staan bekend als allegorieën, te weten Allegorie op de schilderkunst en Allegorie op het geloof.
Opvallend is het aantal doeken waarop het licht via een links afgebeeld venster binnenvalt. Ook markant is dat Vermeer relatief weinig mannen, en zelden kinderen, oude mensen, bloemen, honden of planten afbeeldde. In 1696 werd melding gemaakt van een zelfportret van Vermeer, waarmee waarschijnlijk De astronoom werd bedoeld. Het is overigens niet zeker of de afgebeelde man Vermeer is.
De astronoom en de De geograaf nemen een enigszins aparte plaats binnen Vermeers oeuvre in, in die zin dat er geen huishoudelijke, maar beroepsmatige activiteiten worden afgebeeld. Op beide doeken staat dezelfde persoon, van wie sommigen menen dat het Vermeers tijdgenoot Antoni van Leeuwenhoek is, die vier dagen na Vermeer in dezelfde kerk werd gedoopt en later hielp de nalatenschap van de kunstenaar te ordenen. Op grond van andere afbeeldingen van Van Leeuwenhoek en informatie over diens karakter en werkwijze vinden anderen deze theorie niet aannemelijk. De beide werken waren tot 1713 in het bezit van de Rotterdamse magistraat Adriaen Paets.
Tekeningen of etsen van zijn hand zijn niet bekend. Zijn schoonmoeder Maria Thins bezat een schilderij van Dirck van Baburen De koppelaarster, dat door Vermeer in Zittende virginaalspeelster en Het concert op de achtergrond is afgebeeld als schilderij op een schilderij.
Om de dieptewerking op het schilderij te versterken, maakte Vermeer vaak gebruik van een repoussoir, een stoel of een gordijn. Vermeer had (net als De Lairesse) een theoretische belangstelling voor schilderkunst en een opvallende interesse in landkaarten.
Diverse wetenschappers verdedigen de opvatting dat Vermeer bij het maken van zijn schilderijen gebruik heeft gemaakt van een camera obscura. Als argumenten voeren zij aan: een feilloos ruimtelijk perspectief in Vermeers schilderijen en het ontbreken van hulplijnen onder de verflaag; onscherpe, soft-focusachtige elementen die slechts door het gebruik van een lens kunnen zijn ontstaan.
Vermeer ontleende zijn thema"s aan voorgangers en tijdgenoten. Hij wedijverde met de Delftse architectuurschilder Gerard Houckgeest, Emanuel de Witte, Hendrick van Vliet of genreschilders zoals Gerard ter Borch, Frans van Mieris de Oudere, Jan Steen, Nicolaes Maes, Gabriël Metsu en Pieter de Hoogh in een verzadigde markt.

In de loop der eeuwen zijn er veel vervalsingen naar Vermeer gemaakt. Ook zijn er schilderijen van andere oude meesters van een valse signatuur van Vermeer voorzien. Dit laatste gebeurde zelfs met schilderijen van vooraanstaande meesters, zoals die van Pieter de Hooch. De meest opzienbarende vervalsingen waren echter van Han van Meegeren, een Nederlandse schilder die in de trant van de Hollandse meesters schilderde. Zijn grootste succes behaalde hij met het schilderij De Emmaüsgangers, dat in 1937 als het mooiste werk van Johannes Vermeer werd binnengehaald en in 1938 een ereplaats in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam kreeg.
Van Meegerens bekentenis in 1945 schokte de kunstwereld. Een golf van zelfkritiek trok door de kunstmusea, waar menig "oude meester" door de mand viel.

Vermeer maakte vrijwel geen tekeningen of ontwerpen, had een snelle penseelvoering, werkte met effen kleuren in grote, dik opgebrachte vlakken. Hij was zorgvuldig bij het aanbrengen van lagen pigment en vernis, die zijn schilderijen de kenmerkende glans en frisheid geven. Hij kan niet tot de fijnschilders worden gerekend, sinds de beschrijving van de restauratie van twee schilderijen in het Mauritshuis in 1996.
Alle werken zijn vervaardigd in olieverf op doek, met uitzondering van Meisje met de rode hoed en Meisje met de fluit, die beide op hout zijn geschilderd. Sinds de 20e eeuw worden er ongeveer 34 werken aan Vermeer toegeschreven. Hiervan zijn er 21 gesigneerd, maar mogelijk zijn niet alle handtekeningen authentiek. Van de vier dateringen is waarschijnlijk alleen die op De koppelaarster van zijn eigen hand. Ook hedendaagse deskundigen zoals A.K. Wheelock en A. Blankert hanteren uiteenlopende chronologieën. Het Meisje met de fluit werd vermoedelijk voltooid of gerestaureerd door een latere schilder. Sint Praxedis is een omstreden werk en mogelijk een kopie van een schilderij van Felice Ficherelli.
Het werk van Vermeer is verspreid over zeven landen: Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Ierland en de Verenigde Staten. Opvallend genoeg is er geen Vermeer meer in Delft.
Vermeers werk wordt vanaf de twintigste eeuw zeer gewaardeerd. Zijn werk geeft een beeld van wat de stedelijke elite bezighield na het midden van de 17e eeuw. De tentoonstelling over zijn werk in het Metropolitan Museum of Art (2000) trok een recordaantal bezoekers.

2018-11-13 21:27:20

Johannes Vermeer.
Gezicht op Delft


Johannes Vermeer

(gedoopt te Delft, 31 oktober 1632 – begraven aldaar, 15 december 1675) is een van de beroemdste Nederlandse kunstschilders en leefde in de Gouden Eeuw. Vermeer had een voorkeur voor tijdloze, ingetogen momenten. Hij blijft raadselachtig vanwege de onnavolgbare kleurstelling en het verbijsterende lichtgehalte. Vermeers schilderijen, meestal genrestukken en een paar historiestukken, allegorieën en stadsgezichten, onderscheiden zich door een subtiel kleurgebruik en een ideale compositie. Hij gebruikte soms dure pigmenten en had een grote voorkeur voor ultramarijn en loodtingeel.

Levensloop
Johannes Vermeer werd op 31 oktober 1632 in de Nederduits-gereformeerde Nieuwe Kerk in Delft gedoopt als Joannes. Zijn exacte geboortedag is niet bekend, maar ligt naar alle waarschijnlijkheid een paar dagen eerder. Zijn moeder heette Dingenum Baltens en zijn vader, een satijnwever, heette Reynier Jansz Vos. Vanaf 1631 combineerde Reynier Jansz de beroepen herbergier en kunsthandelaar. In 1641 verhuisde Vermeer met zijn ouders en oudere zus Geertruy van de Voldersgracht naar de herberg Mechelen aan de Markt in Delft.

Bij wie Vermeer in de leer ging is nog steeds onduidelijk. Hij lijkt in zijn vroege werk te zijn beïnvloed door het werk van Utrechtse Caravaggisten.Omdat zijn vroegste werken groot opgezette historiestukken zijn - een genre dat in die tijd in veel hoger aanzien stond dan portretten en landschappen - lijkt het waarschijnlijk dat hij werd opgeleid door een schilder van dergelijk werk. Onder de mogelijke leermeesters bevindt zich Abraham Bloemaert, die in Utrecht werkte. Men vermoedt dat Vermeers kleurenpalet invloed ondergaan heeft van Hendrick ter Brugghen. Of Vermeer als onderdeel van zijn opleiding ook een reis naar Italië ondernam, wat destijds niet ongebruikelijk was, is onduidelijk. Ook Delftse schilders als Carel Fabritius, Leonard Bramer, getuige en onderhandelaar bij zijn huwelijk, en Christiaen van Couwenbergh zijn genoemd als mogelijke leermeesters. Hun stijl is echter anders en Vermeer lijkt zijn eigen weg te zijn gegaan.
Op 20 april 1653 trouwde Vermeer met Catharina Bolnes in Schipluiden. Vermeer was waarschijnlijk calvinistisch opgevoed, hoewel de familie geen lidmaat van de gereformeerde, publieke kerk van de Republiek was. Om met Catharina te kunnen trouwen ging Vermeer over tot het rooms-katholieke geloof. Zijn vrome en overtuigd katholieke schoonmoeder, Maria Thins, afkomstig uit een rijke Goudse familie van handelaren in bakstenen, ging met het huwelijk akkoord na bemiddeling door de schilder Leonard Bramer.

Gedenksteen voor Vermeer
In december 1653 werd Vermeer lid van het Sint Lucasgilde, waarvan hij vier maal hoofdman zou worden (1662/1663 en 1670/1671). Net als zijn vader en veel collega"s handelde Vermeer in schilderijen, maar hij beschouwde zichzelf vooral als schilder. Vermeer trok rond 1660 in bij zijn schoonmoeder aan de Oude Langendijk, die een pand naast een katholieke schuilkerk bewoonde met elf kamers. Daar werkte Vermeer in zijn atelier op de eerste verdieping. Toen de kunstliefhebber Balthasar de Monconys hem in augustus 1663 opzocht, in de hoop zijn atelier en werk te zien, werd hij naar de bakker op de hoek gestuurd, waarschijnlijk Hendrick van Buyten, aan wie de kunstenaar drie werken in bewaring had gegeven in ruil voor brood. Het feit dat Vermeer geen werk in voorraad had, wordt gezien als bewijs van het werken in opdracht.
In tijden van crisis steunde Maria Thins haar dochter en schoonzoon, maar Vermeer klopte ook aan bij de Delftse verzamelaar Pieter Claesz van Ruijven, die hem in 1657 200 gulden leende. Montias veronderstelde dat Van Ruijven het werk van Vermeer opkocht en mogelijk zijn mecenas is geweest. In 1664 werd Vermeer lid van de schutterij, maar onduidelijk is welke functie hij daar kreeg. Hij zal geen officiersfunctie hebben bekleed, omdat deze voor katholieken verboden was.
In het Rampjaar (1672) stortte ook de kunstmarkt in; scholen en winkels waren gesloten vanwege de Hollandse oorlog. Maria Thins, die huizen en landerijen bezat bij Schoonhoven, had eveneens minder inkomsten, omdat dit gebied als onderdeel van de Hollandse Waterlinie onder water was gezet. Vermeer, die voor zijn inkomsten afhankelijk was van de verkoop van schilderijen, verkocht in deze periode weinig. Hij verviel in somberheid en in december 1675 stortte Vermeer in. Het is niet duidelijk wat er precies aan de hand was, maar hij overleed anderhalve dag later. Vermeer liet elf kinderen na, van wie er nog tien minderjarig waren. Zijn oudste zoon Johannes jr. zou priester worden. De lijst van bezittingen die na zijn dood werd opgesteld, maakt melding van schilderijen, stoelen, wiegen en bedden, verspreid over het hele huis. Twee jaar na zijn begrafenis in de Oude Kerk verklaarde de weduwe dat zijn dood haars inziens te maken had met de malaise in de verkoop.
"… Dientengevolge en ook vanwege de belasting van zijn kinderen, terwijl hij van zichzelf geheel niet over middelen beschikte, raakte hij zozeer in razernij en verval, dat hij in één of anderhalve dag van een gezonde toestand overging in de dood."


Vermeer schilderde heel nauwgezet en kon daardoor maar twee of drie schilderijen per jaar produceren. In 2017 worden 35 schilderijen aan hem toegeschreven. Daarnaast zijn er vier of vijf schilderijen waarover twijfel is. Verder wordt verondersteld dat een deel van zijn werk verloren is gegaan. Geschat wordt dat hij tussen de veertig en vijftig schilderijen gemaakt heeft. Montias vermoedde dat hij voornamelijk in opdracht werkte, mogelijk voor de eerder genoemde Delftse verzamelaar Pieter van Ruijven, wiens schoonzoon Jacob Dissius bij zijn dood in 1695 maar liefst 21 Vermeers naliet.
Na Vermeers dood bleef zijn werk lang ondergewaardeerd. Door zijn beperkte oeuvre was hij zelfs vrijwel vergeten. Dit veranderde in 1866, toen de Franse criticus Théophile Thoré-Bürger (1807-1869), pseudoniem van Étienne-Joseph Théophile Thoré, een monografie aan hem wijdde. Bürger, tevens journalist, was een radicale republikein en had felle kritiek op de Franse schilderkunst van zijn tijd. Hij vond dat men vaker eigentijdse onderwerpen moest afbeelden, niet uitsluitend mythologische en religieuze, die hij associeerde met onderdrukking door Kerk en monarchie. In dat verband stelde hij bijvoorbeeld het werk van Millet en Courbet op prijs, maar ook dat van Vermeer, die veel "burgerlijke", intieme taferelen afbeeldde.
Bürger presenteerde Vermeer als een onbekend en miskend genie en doopte hem "De Sfinx van Delft" ("sfinx" omdat er over Vermeers leven zo weinig bekend is). Onder zijn invloed ontstond er in de 19e eeuw een ware jacht op het werk van Vermeer, dat zich tot die tijd vrijwel geheel in Nederland had bevonden. Vooral buitenlandse politici en ondernemers wisten veel van de schaarse schilderijen te bemachtigen, reden waarom Victor de Stuers in 1873 zijn beroemde aanklacht Holland op zijn Smalst publiceerde. De aankoop van Het melkmeisje werd zelfs in de Tweede Kamer besproken.
Slechts drie van zijn werken zijn gedateerd . Daarnaast zijn niet alle aan Vermeer toegeschreven werken gesigneerd. Dit liet in het verleden ruimte voor vervalsers, die de enorme populariteit van Vermeers werk probeerden uit te buiten.

Vermeers vroegste werk omvat een paar schilderijen met religieuze en mythologische onderwerpen, waaronder Christus in het huis van Martha en Maria en Diana en haar Nimfen, beide groots opgezette werken. Rond 1656 veranderde Vermeer van onderwerp. De meeste van zijn schilderijen beelden dan intieme, serene en "goedburgerlijke" taferelen af, waarop de afgebeelde personen met dagelijkse activiteiten bezig zijn en min of meer door de schilder "betrapt" lijken. Op zestien schilderijen komt een jonge dame, een Juffer voor; op zes schilderijen leest of schrijft zij een brief of een gedicht. Vermeer bande het pijproken en het triktrak- en kaartspelen uit. Drank of muziekmaken speelt daarentegen een belangrijke rol. Volgens Blankert past alles precies bij de door Gerard de Lairesse geformuleerde "classicistische" ideeën over de noodzaak in de schilderkunst strikt de regels van fatsoen en "decorum" in acht te nemen.
Slechts twee belangrijke Vermeers zijn geen interieurs, te weten Gezicht op Delft en Het straatje, maar dit zijn zeker niet zijn minste schilderijen. Twee schilderijen die lastig zijn te duiden, staan bekend als allegorieën, te weten Allegorie op de schilderkunst en Allegorie op het geloof.
Opvallend is het aantal doeken waarop het licht via een links afgebeeld venster binnenvalt. Ook markant is dat Vermeer relatief weinig mannen, en zelden kinderen, oude mensen, bloemen, honden of planten afbeeldde. In 1696 werd melding gemaakt van een zelfportret van Vermeer, waarmee waarschijnlijk De astronoom werd bedoeld. Het is overigens niet zeker of de afgebeelde man Vermeer is.
De astronoom en de De geograaf nemen een enigszins aparte plaats binnen Vermeers oeuvre in, in die zin dat er geen huishoudelijke, maar beroepsmatige activiteiten worden afgebeeld. Op beide doeken staat dezelfde persoon, van wie sommigen menen dat het Vermeers tijdgenoot Antoni van Leeuwenhoek is, die vier dagen na Vermeer in dezelfde kerk werd gedoopt en later hielp de nalatenschap van de kunstenaar te ordenen. Op grond van andere afbeeldingen van Van Leeuwenhoek en informatie over diens karakter en werkwijze vinden anderen deze theorie niet aannemelijk. De beide werken waren tot 1713 in het bezit van de Rotterdamse magistraat Adriaen Paets.
Tekeningen of etsen van zijn hand zijn niet bekend. Zijn schoonmoeder Maria Thins bezat een schilderij van Dirck van Baburen De koppelaarster, dat door Vermeer in Zittende virginaalspeelster en Het concert op de achtergrond is afgebeeld als schilderij op een schilderij.
Om de dieptewerking op het schilderij te versterken, maakte Vermeer vaak gebruik van een repoussoir, een stoel of een gordijn. Vermeer had (net als De Lairesse) een theoretische belangstelling voor schilderkunst en een opvallende interesse in landkaarten.
Diverse wetenschappers verdedigen de opvatting dat Vermeer bij het maken van zijn schilderijen gebruik heeft gemaakt van een camera obscura. Als argumenten voeren zij aan: een feilloos ruimtelijk perspectief in Vermeers schilderijen en het ontbreken van hulplijnen onder de verflaag; onscherpe, soft-focusachtige elementen die slechts door het gebruik van een lens kunnen zijn ontstaan.
Vermeer ontleende zijn thema"s aan voorgangers en tijdgenoten. Hij wedijverde met de Delftse architectuurschilder Gerard Houckgeest, Emanuel de Witte, Hendrick van Vliet of genreschilders zoals Gerard ter Borch, Frans van Mieris de Oudere, Jan Steen, Nicolaes Maes, Gabriël Metsu en Pieter de Hoogh in een verzadigde markt.

In de loop der eeuwen zijn er veel vervalsingen naar Vermeer gemaakt. Ook zijn er schilderijen van andere oude meesters van een valse signatuur van Vermeer voorzien. Dit laatste gebeurde zelfs met schilderijen van vooraanstaande meesters, zoals die van Pieter de Hooch. De meest opzienbarende vervalsingen waren echter van Han van Meegeren, een Nederlandse schilder die in de trant van de Hollandse meesters schilderde. Zijn grootste succes behaalde hij met het schilderij De Emmaüsgangers, dat in 1937 als het mooiste werk van Johannes Vermeer werd binnengehaald en in 1938 een ereplaats in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam kreeg.
Van Meegerens bekentenis in 1945 schokte de kunstwereld. Een golf van zelfkritiek trok door de kunstmusea, waar menig "oude meester" door de mand viel.

Vermeer maakte vrijwel geen tekeningen of ontwerpen, had een snelle penseelvoering, werkte met effen kleuren in grote, dik opgebrachte vlakken. Hij was zorgvuldig bij het aanbrengen van lagen pigment en vernis, die zijn schilderijen de kenmerkende glans en frisheid geven. Hij kan niet tot de fijnschilders worden gerekend, sinds de beschrijving van de restauratie van twee schilderijen in het Mauritshuis in 1996.
Alle werken zijn vervaardigd in olieverf op doek, met uitzondering van Meisje met de rode hoed en Meisje met de fluit, die beide op hout zijn geschilderd. Sinds de 20e eeuw worden er ongeveer 34 werken aan Vermeer toegeschreven. Hiervan zijn er 21 gesigneerd, maar mogelijk zijn niet alle handtekeningen authentiek. Van de vier dateringen is waarschijnlijk alleen die op De koppelaarster van zijn eigen hand. Ook hedendaagse deskundigen zoals A.K. Wheelock en A. Blankert hanteren uiteenlopende chronologieën. Het Meisje met de fluit werd vermoedelijk voltooid of gerestaureerd door een latere schilder. Sint Praxedis is een omstreden werk en mogelijk een kopie van een schilderij van Felice Ficherelli.
Het werk van Vermeer is verspreid over zeven landen: Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Ierland en de Verenigde Staten. Opvallend genoeg is er geen Vermeer meer in Delft.
Vermeers werk wordt vanaf de twintigste eeuw zeer gewaardeerd. Zijn werk geeft een beeld van wat de stedelijke elite bezighield na het midden van de 17e eeuw. De tentoonstelling over zijn werk in het Metropolitan Museum of Art (2000) trok een recordaantal bezoekers.

2018-11-13 21:27:20

Johannes Vermeer
Het melkmeisje, ± 1658-1661
Rijksmuseum Amsterdam


Johannes Vermeer

(gedoopt te Delft, 31 oktober 1632 – begraven aldaar, 15 december 1675) is een van de beroemdste Nederlandse kunstschilders en leefde in de Gouden Eeuw. Vermeer had een voorkeur voor tijdloze, ingetogen momenten. Hij blijft raadselachtig vanwege de onnavolgbare kleurstelling en het verbijsterende lichtgehalte. Vermeers schilderijen, meestal genrestukken en een paar historiestukken, allegorieën en stadsgezichten, onderscheiden zich door een subtiel kleurgebruik en een ideale compositie. Hij gebruikte soms dure pigmenten en had een grote voorkeur voor ultramarijn en loodtingeel.

Levensloop
Johannes Vermeer werd op 31 oktober 1632 in de Nederduits-gereformeerde Nieuwe Kerk in Delft gedoopt als Joannes. Zijn exacte geboortedag is niet bekend, maar ligt naar alle waarschijnlijkheid een paar dagen eerder. Zijn moeder heette Dingenum Baltens en zijn vader, een satijnwever, heette Reynier Jansz Vos. Vanaf 1631 combineerde Reynier Jansz de beroepen herbergier en kunsthandelaar. In 1641 verhuisde Vermeer met zijn ouders en oudere zus Geertruy van de Voldersgracht naar de herberg Mechelen aan de Markt in Delft.

Bij wie Vermeer in de leer ging is nog steeds onduidelijk. Hij lijkt in zijn vroege werk te zijn beïnvloed door het werk van Utrechtse Caravaggisten.Omdat zijn vroegste werken groot opgezette historiestukken zijn - een genre dat in die tijd in veel hoger aanzien stond dan portretten en landschappen - lijkt het waarschijnlijk dat hij werd opgeleid door een schilder van dergelijk werk. Onder de mogelijke leermeesters bevindt zich Abraham Bloemaert, die in Utrecht werkte. Men vermoedt dat Vermeers kleurenpalet invloed ondergaan heeft van Hendrick ter Brugghen. Of Vermeer als onderdeel van zijn opleiding ook een reis naar Italië ondernam, wat destijds niet ongebruikelijk was, is onduidelijk. Ook Delftse schilders als Carel Fabritius, Leonard Bramer, getuige en onderhandelaar bij zijn huwelijk, en Christiaen van Couwenbergh zijn genoemd als mogelijke leermeesters. Hun stijl is echter anders en Vermeer lijkt zijn eigen weg te zijn gegaan.
Op 20 april 1653 trouwde Vermeer met Catharina Bolnes in Schipluiden. Vermeer was waarschijnlijk calvinistisch opgevoed, hoewel de familie geen lidmaat van de gereformeerde, publieke kerk van de Republiek was. Om met Catharina te kunnen trouwen ging Vermeer over tot het rooms-katholieke geloof. Zijn vrome en overtuigd katholieke schoonmoeder, Maria Thins, afkomstig uit een rijke Goudse familie van handelaren in bakstenen, ging met het huwelijk akkoord na bemiddeling door de schilder Leonard Bramer.

Gedenksteen voor Vermeer
In december 1653 werd Vermeer lid van het Sint Lucasgilde, waarvan hij vier maal hoofdman zou worden (1662/1663 en 1670/1671). Net als zijn vader en veel collega"s handelde Vermeer in schilderijen, maar hij beschouwde zichzelf vooral als schilder. Vermeer trok rond 1660 in bij zijn schoonmoeder aan de Oude Langendijk, die een pand naast een katholieke schuilkerk bewoonde met elf kamers. Daar werkte Vermeer in zijn atelier op de eerste verdieping. Toen de kunstliefhebber Balthasar de Monconys hem in augustus 1663 opzocht, in de hoop zijn atelier en werk te zien, werd hij naar de bakker op de hoek gestuurd, waarschijnlijk Hendrick van Buyten, aan wie de kunstenaar drie werken in bewaring had gegeven in ruil voor brood. Het feit dat Vermeer geen werk in voorraad had, wordt gezien als bewijs van het werken in opdracht.
In tijden van crisis steunde Maria Thins haar dochter en schoonzoon, maar Vermeer klopte ook aan bij de Delftse verzamelaar Pieter Claesz van Ruijven, die hem in 1657 200 gulden leende. Montias veronderstelde dat Van Ruijven het werk van Vermeer opkocht en mogelijk zijn mecenas is geweest. In 1664 werd Vermeer lid van de schutterij, maar onduidelijk is welke functie hij daar kreeg. Hij zal geen officiersfunctie hebben bekleed, omdat deze voor katholieken verboden was.
In het Rampjaar (1672) stortte ook de kunstmarkt in; scholen en winkels waren gesloten vanwege de Hollandse oorlog. Maria Thins, die huizen en landerijen bezat bij Schoonhoven, had eveneens minder inkomsten, omdat dit gebied als onderdeel van de Hollandse Waterlinie onder water was gezet. Vermeer, die voor zijn inkomsten afhankelijk was van de verkoop van schilderijen, verkocht in deze periode weinig. Hij verviel in somberheid en in december 1675 stortte Vermeer in.[9] Het is niet duidelijk wat er precies aan de hand was, maar hij overleed anderhalve dag later. Vermeer liet elf kinderen na, van wie er nog tien minderjarig waren. Zijn oudste zoon Johannes jr. zou priester worden. De lijst van bezittingen die na zijn dood werd opgesteld, maakt melding van schilderijen, stoelen, wiegen en bedden, verspreid over het hele huis. Twee jaar na zijn begrafenis in de Oude Kerk verklaarde de weduwe dat zijn dood haars inziens te maken had met de malaise in de verkoop.
"… Dientengevolge en ook vanwege de belasting van zijn kinderen, terwijl hij van zichzelf geheel niet over middelen beschikte, raakte hij zozeer in razernij en verval, dat hij in één of anderhalve dag van een gezonde toestand overging in de dood."


Vermeer schilderde heel nauwgezet en kon daardoor maar twee of drie schilderijen per jaar produceren. In 2017 worden 35 schilderijen aan hem toegeschreven. Daarnaast zijn er vier of vijf schilderijen waarover twijfel is. Verder wordt verondersteld dat een deel van zijn werk verloren is gegaan. Geschat wordt dat hij tussen de veertig en vijftig schilderijen gemaakt heeft. Montias vermoedde dat hij voornamelijk in opdracht werkte, mogelijk voor de eerder genoemde Delftse verzamelaar Pieter van Ruijven, wiens schoonzoon Jacob Dissius bij zijn dood in 1695 maar liefst 21 Vermeers naliet.
Na Vermeers dood bleef zijn werk lang ondergewaardeerd. Door zijn beperkte oeuvre was hij zelfs vrijwel vergeten. Dit veranderde in 1866, toen de Franse criticus Théophile Thoré-Bürger (1807-1869), pseudoniem van Étienne-Joseph Théophile Thoré, een monografie aan hem wijdde. Bürger, tevens journalist, was een radicale republikein en had felle kritiek op de Franse schilderkunst van zijn tijd. Hij vond dat men vaker eigentijdse onderwerpen moest afbeelden, niet uitsluitend mythologische en religieuze, die hij associeerde met onderdrukking door Kerk en monarchie. In dat verband stelde hij bijvoorbeeld het werk van Millet en Courbet op prijs, maar ook dat van Vermeer, die veel "burgerlijke", intieme taferelen afbeeldde.
Bürger presenteerde Vermeer als een onbekend en miskend genie en doopte hem "De Sfinx van Delft" ("sfinx" omdat er over Vermeers leven zo weinig bekend is). Onder zijn invloed ontstond er in de 19e eeuw een ware jacht op het werk van Vermeer, dat zich tot die tijd vrijwel geheel in Nederland had bevonden. Vooral buitenlandse politici en ondernemers wisten veel van de schaarse schilderijen te bemachtigen, reden waarom Victor de Stuers in 1873 zijn beroemde aanklacht Holland op zijn Smalst publiceerde. De aankoop van Het melkmeisje werd zelfs in de Tweede Kamer besproken.
Slechts drie van zijn werken zijn gedateerd . Daarnaast zijn niet alle aan Vermeer toegeschreven werken gesigneerd. Dit liet in het verleden ruimte voor vervalsers, die de enorme populariteit van Vermeers werk probeerden uit te buiten.

Vermeers vroegste werk omvat een paar schilderijen met religieuze en mythologische onderwerpen, waaronder Christus in het huis van Martha en Maria en Diana en haar Nimfen, beide groots opgezette werken. Rond 1656 veranderde Vermeer van onderwerp. De meeste van zijn schilderijen beelden dan intieme, serene en "goedburgerlijke" taferelen af, waarop de afgebeelde personen met dagelijkse activiteiten bezig zijn en min of meer door de schilder "betrapt" lijken. Op zestien schilderijen komt een jonge dame, een Juffer voor; op zes schilderijen leest of schrijft zij een brief of een gedicht. Vermeer bande het pijproken en het triktrak- en kaartspelen uit. Drank of muziekmaken speelt daarentegen een belangrijke rol. Volgens Blankert past alles precies bij de door Gerard de Lairesse geformuleerde "classicistische" ideeën over de noodzaak in de schilderkunst strikt de regels van fatsoen en "decorum" in acht te nemen.
Slechts twee belangrijke Vermeers zijn geen interieurs, te weten Gezicht op Delft en Het straatje, maar dit zijn zeker niet zijn minste schilderijen. Twee schilderijen die lastig zijn te duiden, staan bekend als allegorieën, te weten Allegorie op de schilderkunst en Allegorie op het geloof.
Opvallend is het aantal doeken waarop het licht via een links afgebeeld venster binnenvalt. Ook markant is dat Vermeer relatief weinig mannen, en zelden kinderen, oude mensen, bloemen, honden of planten afbeeldde. In 1696 werd melding gemaakt van een zelfportret van Vermeer, waarmee waarschijnlijk De astronoom werd bedoeld. Het is overigens niet zeker of de afgebeelde man Vermeer is.
De astronoom en de De geograaf nemen een enigszins aparte plaats binnen Vermeers oeuvre in, in die zin dat er geen huishoudelijke, maar beroepsmatige activiteiten worden afgebeeld. Op beide doeken staat dezelfde persoon, van wie sommigen menen dat het Vermeers tijdgenoot Antoni van Leeuwenhoek is, die vier dagen na Vermeer in dezelfde kerk werd gedoopt en later hielp de nalatenschap van de kunstenaar te ordenen. Op grond van andere afbeeldingen van Van Leeuwenhoek en informatie over diens karakter en werkwijze vinden anderen deze theorie niet aannemelijk. De beide werken waren tot 1713 in het bezit van de Rotterdamse magistraat Adriaen Paets.
Tekeningen of etsen van zijn hand zijn niet bekend. Zijn schoonmoeder Maria Thins bezat een schilderij van Dirck van Baburen De koppelaarster, dat door Vermeer in Zittende virginaalspeelster en Het concert op de achtergrond is afgebeeld als schilderij op een schilderij.
Om de dieptewerking op het schilderij te versterken, maakte Vermeer vaak gebruik van een repoussoir, een stoel of een gordijn. Vermeer had (net als De Lairesse) een theoretische belangstelling voor schilderkunst en een opvallende interesse in landkaarten.
Diverse wetenschappers verdedigen de opvatting dat Vermeer bij het maken van zijn schilderijen gebruik heeft gemaakt van een camera obscura. Als argumenten voeren zij aan: een feilloos ruimtelijk perspectief in Vermeers schilderijen en het ontbreken van hulplijnen onder de verflaag; onscherpe, soft-focusachtige elementen die slechts door het gebruik van een lens kunnen zijn ontstaan.
Vermeer ontleende zijn thema"s aan voorgangers en tijdgenoten. Hij wedijverde met de Delftse architectuurschilder Gerard Houckgeest, Emanuel de Witte, Hendrick van Vliet of genreschilders zoals Gerard ter Borch, Frans van Mieris de Oudere, Jan Steen, Nicolaes Maes, Gabriël Metsu en Pieter de Hoogh in een verzadigde markt.

In de loop der eeuwen zijn er veel vervalsingen naar Vermeer gemaakt. Ook zijn er schilderijen van andere oude meesters van een valse signatuur van Vermeer voorzien. Dit laatste gebeurde zelfs met schilderijen van vooraanstaande meesters, zoals die van Pieter de Hooch. De meest opzienbarende vervalsingen waren echter van Han van Meegeren, een Nederlandse schilder die in de trant van de Hollandse meesters schilderde. Zijn grootste succes behaalde hij met het schilderij De Emmaüsgangers, dat in 1937 als het mooiste werk van Johannes Vermeer werd binnengehaald en in 1938 een ereplaats in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam kreeg.
Van Meegerens bekentenis in 1945 schokte de kunstwereld. Een golf van zelfkritiek trok door de kunstmusea, waar menig "oude meester" door de mand viel.

Vermeer maakte vrijwel geen tekeningen of ontwerpen, had een snelle penseelvoering, werkte met effen kleuren in grote, dik opgebrachte vlakken. Hij was zorgvuldig bij het aanbrengen van lagen pigment en vernis, die zijn schilderijen de kenmerkende glans en frisheid geven. Hij kan niet tot de fijnschilders worden gerekend, sinds de beschrijving van de restauratie van twee schilderijen in het Mauritshuis in 1996.
Alle werken zijn vervaardigd in olieverf op doek, met uitzondering van Meisje met de rode hoed en Meisje met de fluit, die beide op hout zijn geschilderd. Sinds de 20e eeuw worden er ongeveer 34 werken aan Vermeer toegeschreven. Hiervan zijn er 21 gesigneerd, maar mogelijk zijn niet alle handtekeningen authentiek. Van de vier dateringen is waarschijnlijk alleen die op De koppelaarster van zijn eigen hand. Ook hedendaagse deskundigen zoals A.K. Wheelock en A. Blankert hanteren uiteenlopende chronologieën. Het Meisje met de fluit werd vermoedelijk voltooid of gerestaureerd door een latere schilder. Sint Praxedis is een omstreden werk en mogelijk een kopie van een schilderij van Felice Ficherelli.
Het werk van Vermeer is verspreid over zeven landen: Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Ierland en de Verenigde Staten. Opvallend genoeg is er geen Vermeer meer in Delft.
Vermeers werk wordt vanaf de twintigste eeuw zeer gewaardeerd. Zijn werk geeft een beeld van wat de stedelijke elite bezighield na het midden van de 17e eeuw. De tentoonstelling over zijn werk in het Metropolitan Museum of Art (2000) trok een recordaantal bezoekers.

2019-01-07 21:33:48

Co Westerik, snijden aan gras

Co Westerik

Jacobus (Co) Westerik (Den Haag, 2 maart 1924 - Rotterdam, 10 september 2018) was een Nederlands schilder. Hij kreeg zijn opleiding aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Den Haag.

Leven en werk
Na zijn afstuderen in 1947 maakte Westerik het schilderij “De Visvrouw”, waarmee hij in 1951 de Jacob Marisprijs voor de schilderkunst won. In 1953 en 1954 werd hem de Koninklijke Subsidie voor de Schilderkunst verleend. Dit maakte een stroom van positieve en vooral ook negatieve publiciteit los in besprekingen in de dagbladen. Ondanks dat laatste werd zijn werk gekocht door musea, waaronder het Gemeentemuseum Den Haag, Stedelijk Museum Amsterdam en Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam en particuliere verzamelaars.
Van 1958 tot 1971 was Westerik docent modeltekenen aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Den Haag. Met de Haagse kunstenaars Herman Berserik, Jan van Heel, Willem Hussem en Jaap Nanninga maakte Westerik deel uit van de groep Verve. Hij was klasgenoot van Cornelis Zitman, Henk Peeters en Toon Wegner met wie hij ook reisde.
Westerik kreeg uit zijn huwelijk met schilderes Hens de Jong drie dochters en uit zijn tweede huwelijk met galeriehoudster Fenna de Vries twee zonen. Zijn oudste dochter overleed in 1992.
Westerik overleed in 2018, na langere tijd ziek geweest te zijn.

2019-01-21 21:01:05

Anthony-van Dyck
The-virgin-and-child-1628

Antoon van Dyck, ook Anthony van Dyck, (Antwerpen, 22 maart 1599 – Londen, 9 december 1641) was een Zuid-Nederlands barokschilder uit de Antwerpse School.[1] Zijn voornaam wordt ook als Anthonis, Antonio, Anthonie, Anton of Antoon vermeld.

Biografie

Van Dyck werd geboren in Antwerpen. Hij was het zevende kind van een rijke textielhandelaar. Reeds vroeg kwam zijn talent om te tekenen tot uiting. In 1615 werd hij een onafhankelijk kunstschilder. In zijn jongere jaren was hij één van de favoriete medewerkers van Peter Paul Rubens, naast Jacob Jordaens en nog enkele anderen. De dominante sociale en artistieke positie van Rubens in Antwerpen, een stad die zich in een periode van economische achteruitgang bevond, verklaart wellicht waarom van Dyck een groot deel van zijn carrière in Engeland en Italië verbleef.
In 1620 ging hij voor het eerst naar Engeland, op aansporing van George Villiers, de markies van Buckingham en verbleef er vier maanden, maar werd toen nog niet voorgesteld aan koning Jacobus I van Engeland en keerde nadien terug naar de Nederlanden. In 1621 ging hij naar Italië waar hij zes jaar verbleef, en er de Italiaanse schilders uit de Renaissance bestudeerde. Hij had er de gelegenheid werken van enkele beroemde kunstenaars te kopiëren, vooral van Titiaan, voor wie hij een grote bewondering koesterde. Deze studie gaf hem de basis voor zijn succesvolle carrière als portretschilder. Hij woonde meeestal in Genua, alhoewel hij ook vaak naar andere steden reisde (o.a. Rome) en een tijd te Palermo op Sicilië verbleef.
Hij keerde in 1627 terug naar Antwerpen en schilderde door de jaren heen een groot aantal meesterstukken. Hij was heel charmant tegenover zijn opdrachtgevers en net als Rubens wist hij zich met gemak te bewegen in aristocratische kringen. Zijn reputatie kwam koning Karel I van Engeland ter ore, die hem naar Engeland haalde, waar hij in korte tijd erg beroemd werd.
Hij schilderde portretten van Karel I, koningin Henriëtta, de groep prinsen en prinsessen, van zichzelf, van zijn maîtresse Margaret Lemon, van de schilders Andries van Eertvelt, Theodoor Rombouts en van vele anderen. In het latere deel van zijn leven maakte hij alleen schilderijen af die door zijn studenten waren gemaakt naar zijn eigen voorstudies.
In juli 1632 werd hij geridderd waarbij hij de titel sir ontving. In 1633 werd hij benoemd tot hofschilder van de koning. Hij kreeg een behoorlijk pensioen, een eigen huis met atelier in Blackfriars, mocht gebruikmaken van Eltham Palace en trouwde de dochter van Lord Ruthven. In 1641 werd hij tijdens een verblijf in Parijs ziek en keerde hij snel terug naar Londen, waar hij korte tijd later overleed in zijn huis in Blackfriars (een gebied in de City of London). Het dochtertje dat hij achterliet bij zijn weduwe was op dat moment slechts 10 dagen oud. Van Dyck ligt begraven in de St Paul"s Cathedral in Londen.
Antoon Van Dyck stierf voor de burgeroorlog in Engeland tussen Karel I en het parlement. Hij was dus niet meer getuige van het proces tegen de koning en diens onthoofding in het paleis van Whitehall. Op de terechtstelling van de koning volgde de verspreiding van diens kunstverzameling, die 1570 schilderijen bevatte, waaronder vele werken van Van Dyck.
Schilderstijl

Antoon van Dyck schilderde voornamelijk portretten, maar ook stukken met een religieus of mythologisch onderwerp. Zijn werken behoren tot de barok. Door velen wordt hij beschouwd als de grootste barokschilder uit de Zuidelijke Nederlanden na Rubens.
Zijn stijl werd aanvankelijk sterk beïnvloed door Rubens, maar later, tijdens een verblijf in Italië, vatte hij ook bewondering op voor Titiaan, wat in veel van zijn schilderijen is terug te zien.
Van Dyck was van grote invloed op het Engelse portretschilderen, en sommige historici beschouwen hem als de oprichter van de Engelse school van schilderkunst.
De naam Van Dyck wordt in de schilderkunst gebruikt voor diverse karakteristieke kenmerken waarmee hij beroemd geworden is. Hij portretteerde veel mannen met een korte, puntige baard, die in het Engels dan ook een "vandycke" genoemd worden. Ook een kledingstijl is naar Van Dyck vernoemd (zoals gedragen in Thomas Gainsboroughs Blue Boy uit 1770). Karakteristiek voor zijn kleurgebruik is het warme "Van Dyck-bruin", dat zijn naam gaf aan het betreffende pigment.
Het succes had ook een keerzijde: de vraag naar portretten van zijn hand was zo groot dat de meester zelf meestal alleen het gelaat schilderde. De rest liet hij over aan zijn leerlingen, waardoor het kon gebeuren dat er soms fouten in de afbeelding slopen. Zo werd de Engelse koning Karel I in 1638 afgebeeld in een wapenuitrusting met twee rechterhandschoenen.

2019-01-21 21:01:05

Antoon van Dyck
The Five Eldest Children of Charles 1637

Antoon van Dyck, ook Anthony van Dyck, (Antwerpen, 22 maart 1599 – Londen, 9 december 1641) was een Zuid-Nederlands barokschilder uit de Antwerpse School.[1] Zijn voornaam wordt ook als Anthonis, Antonio, Anthonie, Anton of Antoon vermeld.

Biografie

Van Dyck werd geboren in Antwerpen. Hij was het zevende kind van een rijke textielhandelaar. Reeds vroeg kwam zijn talent om te tekenen tot uiting. In 1615 werd hij een onafhankelijk kunstschilder. In zijn jongere jaren was hij één van de favoriete medewerkers van Peter Paul Rubens, naast Jacob Jordaens en nog enkele anderen. De dominante sociale en artistieke positie van Rubens in Antwerpen, een stad die zich in een periode van economische achteruitgang bevond, verklaart wellicht waarom van Dyck een groot deel van zijn carrière in Engeland en Italië verbleef.
In 1620 ging hij voor het eerst naar Engeland, op aansporing van George Villiers, de markies van Buckingham en verbleef er vier maanden, maar werd toen nog niet voorgesteld aan koning Jacobus I van Engeland en keerde nadien terug naar de Nederlanden. In 1621 ging hij naar Italië waar hij zes jaar verbleef, en er de Italiaanse schilders uit de Renaissance bestudeerde. Hij had er de gelegenheid werken van enkele beroemde kunstenaars te kopiëren, vooral van Titiaan, voor wie hij een grote bewondering koesterde. Deze studie gaf hem de basis voor zijn succesvolle carrière als portretschilder. Hij woonde meeestal in Genua, alhoewel hij ook vaak naar andere steden reisde (o.a. Rome) en een tijd te Palermo op Sicilië verbleef.
Hij keerde in 1627 terug naar Antwerpen en schilderde door de jaren heen een groot aantal meesterstukken. Hij was heel charmant tegenover zijn opdrachtgevers en net als Rubens wist hij zich met gemak te bewegen in aristocratische kringen. Zijn reputatie kwam koning Karel I van Engeland ter ore, die hem naar Engeland haalde, waar hij in korte tijd erg beroemd werd.
Hij schilderde portretten van Karel I, koningin Henriëtta, de groep prinsen en prinsessen, van zichzelf, van zijn maîtresse Margaret Lemon, van de schilders Andries van Eertvelt, Theodoor Rombouts en van vele anderen. In het latere deel van zijn leven maakte hij alleen schilderijen af die door zijn studenten waren gemaakt naar zijn eigen voorstudies.
In juli 1632 werd hij geridderd waarbij hij de titel sir ontving. In 1633 werd hij benoemd tot hofschilder van de koning. Hij kreeg een behoorlijk pensioen, een eigen huis met atelier in Blackfriars, mocht gebruikmaken van Eltham Palace en trouwde de dochter van Lord Ruthven. In 1641 werd hij tijdens een verblijf in Parijs ziek en keerde hij snel terug naar Londen, waar hij korte tijd later overleed in zijn huis in Blackfriars (een gebied in de City of London). Het dochtertje dat hij achterliet bij zijn weduwe was op dat moment slechts 10 dagen oud. Van Dyck ligt begraven in de St Paul"s Cathedral in Londen.
Antoon Van Dyck stierf voor de burgeroorlog in Engeland tussen Karel I en het parlement. Hij was dus niet meer getuige van het proces tegen de koning en diens onthoofding in het paleis van Whitehall. Op de terechtstelling van de koning volgde de verspreiding van diens kunstverzameling, die 1570 schilderijen bevatte, waaronder vele werken van Van Dyck.
Schilderstijl

Antoon van Dyck schilderde voornamelijk portretten, maar ook stukken met een religieus of mythologisch onderwerp. Zijn werken behoren tot de barok. Door velen wordt hij beschouwd als de grootste barokschilder uit de Zuidelijke Nederlanden na Rubens.
Zijn stijl werd aanvankelijk sterk beïnvloed door Rubens, maar later, tijdens een verblijf in Italië, vatte hij ook bewondering op voor Titiaan, wat in veel van zijn schilderijen is terug te zien.
Van Dyck was van grote invloed op het Engelse portretschilderen, en sommige historici beschouwen hem als de oprichter van de Engelse school van schilderkunst.
De naam Van Dyck wordt in de schilderkunst gebruikt voor diverse karakteristieke kenmerken waarmee hij beroemd geworden is. Hij portretteerde veel mannen met een korte, puntige baard, die in het Engels dan ook een "vandycke" genoemd worden. Ook een kledingstijl is naar Van Dyck vernoemd (zoals gedragen in Thomas Gainsboroughs Blue Boy uit 1770). Karakteristiek voor zijn kleurgebruik is het warme "Van Dyck-bruin", dat zijn naam gaf aan het betreffende pigment.
Het succes had ook een keerzijde: de vraag naar portretten van zijn hand was zo groot dat de meester zelf meestal alleen het gelaat schilderde. De rest liet hij over aan zijn leerlingen, waardoor het kon gebeuren dat er soms fouten in de afbeelding slopen. Zo werd de Engelse koning Karel I in 1638 afgebeeld in een wapenuitrusting met twee rechterhandschoenen.

2019-01-21 21:01:05

Eugene de Blaas
1896 A Stolen Glance by

(ook bekend als Eugenio De Blaas of Eugen von Blaas) (Albano Laziale, 24 juli 1843 - Venetië, 10 februari 1932) was een Italiaanse kunstschilder.
Leven en werk

De Blaas werd in Italië geboren als zoon van Oostenrijkse ouders. Op dertienjarige leeftijd verhuisde zijn familie naar Venetië. Hier bleef hij zijn leven lang wonen. De meeste van zijn schilderijen zijn dan ook in en om deze stad gesitueerd. Zijn stijl valt gedeeltelijk onder de academische kunst.

2019-01-21 21:01:05

Eugen von Blaas
een gevaarlijk spel
Eugene de Blaas
(ook bekend als Eugenio De Blaas of Eugen von Blaas) (Albano Laziale, 24 juli 1843 - Venetië, 10 februari 1932) was een Italiaanse kunstschilder.
Leven en werk

De Blaas werd in Italië geboren als zoon van Oostenrijkse ouders. Op dertienjarige leeftijd verhuisde zijn familie naar Venetië. Hier bleef hij zijn leven lang wonen. De meeste van zijn schilderijen zijn dan ook in en om deze stad gesitueerd. Zijn stijl valt gedeeltelijk onder de academische kunst.

2019-01-21 21:01:05

Eugen von Blaas
Venetian Beauty

2019-07-13 21:42:37

Magdalena Carmen Frida Kahlo y Calderón (Coyoacán, 6 juli 1907 – aldaar, 13 juli 1954) was een Mexicaanse surrealistische kunstschilderes.

Biografie

Kahlo werd geboren in Coyoacán, tegenwoordig een wijk van Mexico-Stad, als dochter van een fotograaf. In 1913 werd ze op zesjarige leeftijd getroffen door kinderverlamming aan haar rechterbeen. Dit was de bron van een aantal complexen die ze haar hele leven zou meedragen. Het enige naakt van haar dateert uit 1930 en toont haar zittend op een stoel, haar magere been onder het andere, zodat haar handicap niet opvalt. Het is geschilderd door haar echtgenoot Diego Rivera.
Op 17 september 1925 werd de bus waarmee de dan achttienjarige Kahlo door Mexico-Stad reed aangereden door een tram. Een stuk stalen leuning drong haar lichaam binnen door haar linkerzij en kwam er langs haar vagina weer uit. Haar ribben en heup waren gebroken, haar slechte been was op elf plaatsen gebroken, haar ruggengraat was op diverse plaatsen gebroken, en haar voet was verbrijzeld. Maandenlang moest ze in bed blijven, ingekapseld in pleisters en verband, vechtend tegen de pijn. Ze besloot om te gaan schilderen. Kahlo"s moeder liet spiegels aan haar ziekbed vastmaken zodat Kahlo zichzelf kon schilderen. Ondanks de hinder van korsetten en krukken kwam ze na haar herstel weer buiten en zocht ze vrienden op. Door het ongeluk dat haar bekken brak, kon ze geen voldragen kinderen baren. Een zwangerschap resulteerde in een pijnlijke miskraam.
Op 21 augustus 1929 trouwde Kahlo met Diego Rivera. Diens ex-vrouw, Lupe Marin, trachtte het trouwfeest te verstoren. Kahlo"s zus Christina bekende in de zomer van 1934 dat ze een verhouding had met Diego Rivera. Kahlo verliet daarop Diego, maar het echtpaar hertrouwde na een heftige strijd alsnog op 8 december 1940. Het eigenaardig huwelijkscontract stipuleerde echter dat Kahlo geen seksuele omgang meer hoefde te hebben met haar man. Later zou zij spreken van "twee zware ongelukken in mijn leven (...) één waarin een tram me aanreed, het andere was mijn man."
Kahlo en Rivera hadden veelvuldige buitenechtelijke affaires; Kahlo zowel met mannen als met vrouwen. Tot haar minnaars behoorden de naar Mexico gevluchte Russische revolutionair Leon Trotski, de New Yorkse fotograaf Nickolas Muray (1892-1965), die een serie indrukwekkende foto"s van haar maakte, en de Japans-Amerikaanse landschapskunstenaar Isamu Noguchi.
Het paar was zeer actief in de Mexicaanse Communistische Partij (PCM). Nadat zij echter Leon Trotski, die de Sovjet-Unie was ontvlucht, in huis opvingen, werden beiden uit de communistische partij gestoten. Kahlo bleef echter actief als communistisch activiste; nog een paar weken voor haar dood nam ze deel aan een demonstratie tegen de Amerikaanse inmenging in Guatemala.[bron?]
Kahlo overleed in 1954, een week na haar 47e verjaardag. Ze liet een briefje achter met de tekst "Ik hoop dat het einde vrolijk is en hoop nooit meer terug te keren". Vermoedelijk heeft zij zelfmoord gepleegd.

2019-07-13 21:42:52

Magdalena Carmen Frida Kahlo y Calderón (Coyoacán, 6 juli 1907 – aldaar, 13 juli 1954) was een Mexicaanse surrealistische kunstschilderes.

Frida Kahlo schilderde hier haar zelfportret

Biografie

Kahlo werd geboren in Coyoacán, tegenwoordig een wijk van Mexico-Stad, als dochter van een fotograaf. In 1913 werd ze op zesjarige leeftijd getroffen door kinderverlamming aan haar rechterbeen. Dit was de bron van een aantal complexen die ze haar hele leven zou meedragen. Het enige naakt van haar dateert uit 1930 en toont haar zittend op een stoel, haar magere been onder het andere, zodat haar handicap niet opvalt. Het is geschilderd door haar echtgenoot Diego Rivera.
Op 17 september 1925 werd de bus waarmee de dan achttienjarige Kahlo door Mexico-Stad reed aangereden door een tram. Een stuk stalen leuning drong haar lichaam binnen door haar linkerzij en kwam er langs haar vagina weer uit. Haar ribben en heup waren gebroken, haar slechte been was op elf plaatsen gebroken, haar ruggengraat was op diverse plaatsen gebroken, en haar voet was verbrijzeld. Maandenlang moest ze in bed blijven, ingekapseld in pleisters en verband, vechtend tegen de pijn. Ze besloot om te gaan schilderen. Kahlo"s moeder liet spiegels aan haar ziekbed vastmaken zodat Kahlo zichzelf kon schilderen. Ondanks de hinder van korsetten en krukken kwam ze na haar herstel weer buiten en zocht ze vrienden op. Door het ongeluk dat haar bekken brak, kon ze geen voldragen kinderen baren. Een zwangerschap resulteerde in een pijnlijke miskraam.
Op 21 augustus 1929 trouwde Kahlo met Diego Rivera. Diens ex-vrouw, Lupe Marin, trachtte het trouwfeest te verstoren. Kahlo"s zus Christina bekende in de zomer van 1934 dat ze een verhouding had met Diego Rivera. Kahlo verliet daarop Diego, maar het echtpaar hertrouwde na een heftige strijd alsnog op 8 december 1940. Het eigenaardig huwelijkscontract stipuleerde echter dat Kahlo geen seksuele omgang meer hoefde te hebben met haar man. Later zou zij spreken van "twee zware ongelukken in mijn leven (...) één waarin een tram me aanreed, het andere was mijn man."
Kahlo en Rivera hadden veelvuldige buitenechtelijke affaires; Kahlo zowel met mannen als met vrouwen. Tot haar minnaars behoorden de naar Mexico gevluchte Russische revolutionair Leon Trotski, de New Yorkse fotograaf Nickolas Muray (1892-1965), die een serie indrukwekkende foto"s van haar maakte, en de Japans-Amerikaanse landschapskunstenaar Isamu Noguchi.
Het paar was zeer actief in de Mexicaanse Communistische Partij (PCM). Nadat zij echter Leon Trotski, die de Sovjet-Unie was ontvlucht, in huis opvingen, werden beiden uit de communistische partij gestoten. Kahlo bleef echter actief als communistisch activiste; nog een paar weken voor haar dood nam ze deel aan een demonstratie tegen de Amerikaanse inmenging in Guatemala.[bron?]
Kahlo overleed in 1954, een week na haar 47e verjaardag. Ze liet een briefje achter met de tekst "Ik hoop dat het einde vrolijk is en hoop nooit meer terug te keren". Vermoedelijk heeft zij zelfmoord gepleegd.

2019-10-08 21:55:54

“Young Girl Writing”, 1871, by the Danish painter Christen Dalsgaard (1824-1807)Vertaling bekijken

2020-02-04 16:28:29

Confidences •
Sir Lawrence Alma-Tadema • 1869

Lourens Alma Tadema (Dronrijp, 8 januari 1836 – Wiesbaden, 25 juni 1912), ook bekend als Laurens Alma Tadema en Lawrence Alma-Tadema (sinds 24 mei 1899 Sir Lawrence Alma-Tadema), was een Nederlands-Brits kunstschilder, die werkte volgens de academische traditie. Hij was een van de meest gerenommeerde schilders van het laat-19e-eeuwse Groot-Brittannië.
Hij werd geboren in het Friese Dronrijp en ging naar school in Leeuwarden. Na zijn opleiding tot schilder aan de Koninklijke Academie van Antwerpen werkte Tadema eerst een kleine tien jaar in België, alvorens hij zich in 1870 in Londen vestigde, waar hij de rest van zijn leven zou doorbrengen. Als schilder viel hij op door een klassieke onderwerpkeuze, gladde afwerking en realistische stofuitdrukking. Hij werd beroemd door zijn historische afbeeldingen van luxe en decadentie in het Romeinse Rijk, met smachtende figuren in prachtige marmeren interieurs, afgebeeld tegen een achtergrond van een oogverblindend blauwe Middellandse Zee of een azuurblauwe hemel.
Hoewel hij tijdens zijn leven werd bewonderd om zijn afbeeldingen van de klassieke oudheid, viel zijn werk na zijn dood en met name na de Eerste Wereldoorlog volkomen in ongenade, waarna het zo"n veertig jaar volstrekt werd genegeerd – niet toevallig net tijdens de hoogtijdagen van het modernisme. Pas eind jaren zestig nam de belangstelling voor zijn werk weer toe, in eerste instantie vanwege zijn belang voor de 19e-eeuwse Engelse kunst. Sinds het einde van de 20e eeuw worden in stijgende mate astronomische prijzen voor zijn werken betaald.

Jonge jaren

De schilder die later onder iets andere namen bekend zou worden werd geboren als Lourens Alma Tadema. Hij was het zesde kind van Pieter Jiltes Tadema (1797-1840), de dorpsnotaris, die drie zoons had uit een eerder huwelijk, en het derde kind van zijn moeder, Hinke Dirks Brouwer (rond 1800-1863). Hinke Brouwer was de halfzuster van de eerste vrouw van Pieter Tadema. Haar eerste kind stierf reeds op jonge leeftijd en het tweede kind was Artje (rond 1834-rond 1876), Lourens" zuster, op wie hij bijzonder gesteld was – zijn eerste opusnummer werd een portret van Artje. Tadema is een oude Friese familienaam, terwijl de namen Lourens en Alma van zijn peetoom kwamen, een oom van zijn moeder.Lourens zou later de Engelse voornaam Lawrence als voornaam gebruiken en de naam Alma aan zijn achternaam toevoegen, opdat zijn naam aan het begin van tentoonstellingscatalogussen, onder de "A" in plaats van onder de "T" voorkomen.[2] Hij gebruikte zelf geen streepje tussen zijn twee achternamen; dat werd door anderen ingevoerd en is sindsdien de conventie geworden.
Beide ouders stamden uit de doopsgezinde gemeenschap van Bolsward. De familie Tadema verhuisde in 1838 van het kleine Dronrijp naar de nabijgelegen stad Leeuwarden. Hier woonde hij aan de Uniabuurt nummer 8, waar nu café De Ossekop is gevestigd. Zijn vader overleed toen Lourens vier jaar oud was. Zijn moeder bleef achter met vijf kinderen: Lourens, zijn oudere zuster, Artje, en de drie oudere jongens uit het eerste huwelijk van zijn vader. Zijn moeder hield van kunst en besloot dat tekenlessen een onderdeel van de opvoeding van kinderen zouden vormen. Lourens kreeg les van een lokale tekenaar, die was ingehuurd om zijn oudere halfbroers te onderwijzen.
In Leeuwarden bezocht Lourens het gymnasium. Het was de bedoeling dat hij rechten zou gaan studeren om daarna advocaat te worden, maar op zijn vijftiende stortte hij in 1851 lichamelijk en geestelijk in. Tering, dacht men en de verwachting was dat hij nog maar kort te leven had. Hij kreeg de vrijheid om de rest van zijn leven aan tekenen en schilderen te besteden. Aan zijn lot overgelaten herwon hij echter zijn gezondheid en besloot hij een carrière als kunstenaar na te streven.

Opleiding in België

In 1852 begon hij zijn opleiding aan de kunstacademie in Antwerpen. Hier kreeg hij les van Gustaaf Wappers, Jozef Van Lerius en Jan Antoon Verschaeren en bestudeerde hij onder andere vroeg-Nederlandse en -Vlaamse kunst. Tijdens de vier jaar dat Tadema als student stond ingeschreven won hij diverse prijzen. Hij signeerde zijn schilderijen met L. Alma Tadema.
Nog voordat hij de academie verliet, werd hij tegen het einde van 1855 assistent van de schilder en professor Louis Jean de Taeye, bij wie Alma Tadema aan de academie lessen geschiedenis en historische kostuums had gevolgd. Hoewel De Taeye geen bijzonder goede schilder was, had Alma Tadema respect voor hem en werd hij zijn atelierassistent. Hij werkte drie jaar voor De Taeye, die hem liet kennismaken met geschiedenisboeken over de Merovingische periode. Daaruit kwam zijn voorkeur voor Merovingische onderwerpen in het begin van zijn carrière voort. Ook werd hij aangemoedigd om in zijn schilderijen historische nauwkeurigheid na te streven; als kunstenaar zou hij hier bekend om worden. Alma Tadema verliet de studio van De Taeye in november 1858. Hij keerde korte tijd terug naar Leeuwarden alvorens zich in Antwerpen te vestigen, waar hij begon te werken met de schilder Hendrik Leys, wiens atelier hoog aangeschreven stond in België en die een paar jaar later baron zou worden.
Onder zijn begeleiding schilderde Alma Tadema zijn eerste belangrijke werk: De opvoeding van de kinderen van Clovis (1861). Toen dit werk dat jaar op het kunstcongres in Antwerpen werd tentoongesteld, veroorzaakte het schilderij een sensatie onder critici en kunstenaars. Er wordt gezegd dat deze gebeurtenis de basis legde voor zijn roem en reputatie. Alma Tadema vertelde dat, hoewel Leys het voltooide schilderij beter vond dan hij had verwacht, hij kritisch was over de behandeling van marmer, dat hij vergeleek met kaas. Alma Tadema nam deze kritiek zeer serieus: hij verbeterde zijn techniek en werd "s werelds beste schilder van marmer en graniet, bekend om zijn realistische stofuitdrukking. Ondanks de verwijten van zijn leermeester werd De opvoeding van de kinderen van Clovis eervol ontvangen door zowel critici als kunstenaars. Het werd uiteindelijk verkocht en vervolgens geschonken aan koning Leopold I van België.

Vroeg werk

Tot aan het midden van de jaren 1860 vormden Merovingische thema"s Alma Tadema"s favoriete onderwerp. Aangezien deze onderwerpen echter geen brede internationale uitstraling hadden, stapte hij over naar thema"s van het leven in het oude Egypte. Deze schilderijen waren meer in trek. Alma Tadema besteedde veel aandacht aan het zo realistisch mogelijk weergeven van deze scènes uit het Frankische en Egyptische leven en deed veel onderzoek. In 1862 verliet Alma Tadema het atelier van Leys en begon hij zijn eigen carrière.
Het jaar 1863 was een belangrijk keerpunt in het persoonlijke en professionele leven van Alma Tadema: op 3 januari overleed zijn invalide moeder en op 24 september trad hij op het stadhuis van Antwerpen in het huwelijk met Marie-Pauline Gressin Dumoulin, de dochter van Eugene Gressin Dumoulin, een Franse journalist, die in de buurt van Brussel woonde. Er is niets bekend over hun eerste ontmoeting en slechts weinig over Pauline zelf, aangezien Alma Tadema na haar dood in 1869 nooit over haar sprak. Haar beeltenis komt voor in een aantal van Alma Tadema"s olieverfschilderijen en hij portretteerde haar drie keer. Het opvallendste portret is Mijn atelier (1867). Het echtpaar kreeg drie kinderen. Hun oudste en enige zoon Eugenius leefde slechts een paar maanden en stierf aan de pokken. Hun twee dochters, Laurence (1865-1940) en Anna (1867-1943) hadden beiden artistieke ambities: Laurence in de literatuur, Anna in de schilderkunst. Geen van beiden zou trouwen.

Van 1863 tot en met 1869

Alma Tadema en zijn vrouw brachten hun huwelijksreis in Florence, Rome, Napels en Pompeï door. Dit eerste bezoek aan Italië wekte zijn interesse voor het leven van het oude Rome. Met name de ruïnes van Pompeï inspireerden hem blijvend.
In de zomer van 1864 ontmoette Alma Tadema Ernest Gambart, de voornaamste kunsthandelaar van die periode. Gambart was diep onder de indruk van het werk van Tadema, die destijds werkte aan Egyptische schakers (1865). De kunsthandelaar bestelde vierentwintig schilderijen en stelde drie in Londen ten toon. In 1865 verhuisde Alma Tadema naar Brussel, waar hij werd benoemd tot Ridder in de Leopoldsorde.
Na een aantal jaren met een slechte gezondheid gekampt te hebben overleed zijn vrouw Pauline op 28 mei 1869 op tweeëndertigjarige leeftijd te Schaarbeek aan de pokken. Haar dood liet Tadema ontredderd achter. Hij schilderde bijna vier maanden niets. Zijn zus Artje zorgde voor zijn twee dochters, toen twee en bijna vier jaar oud, nam de rol van huishoudster op zich en bleef bij het gezin tot 1873, toen zij in het huwelijk trad.
Tijdens de zomer van 1869 kreeg Alma Tadema gezondheidsklachten, waar de artsen in Brussel geen diagnose voor konden stellen. Gambart adviseerde hem uiteindelijk om in Londen medisch advies in te winnen. Al snel na zijn aankomst in Londen in december 1869 werd Alma Tadema thuis uitgenodigd bij de schilder Ford Madox Brown. Daar ontmoette hij Laura Theresa Epps, die toen zeventien jaar oud was. Het was van zijn kant liefde op het eerste gezicht.

Verhuizing naar Engeland

Door het uitbreken van de Frans-Pruisische oorlog in juli 1870 voelde Alma Tadema zich gedwongen om naar Londen te verhuizen. Verliefdheid op Laura Epps speelde een grote rol in deze beslissing. Ook was zijn agent Gambart van mening dat deze verhuizing voordelig zijn kunnen zijn voor zijn carrière als kunstenaar. Toen hem gevraagd werd naar de reden van de verhuizing, zei Tadema eenvoudig:

Ik verloor mijn eerste vrouw, een Franse dame met wie ik in 1863 getrouwd was. Ik had altijd een grote voorliefde voor Londen, de enige stad waar mijn werk tot dan toe kopers had gevonden. Ik besloot het vasteland te verlaten en mij in Engeland te vestigen, waar ik een echt thuis heb gevonden.

Met zijn nog jonge dochters en zijn zus Artje kwam Alma Tadema in het begin van september 1870 in Londen aan. De schilder nam snel contact op met Laura. Er werd afgesproken dat hij haar schilderlessen zou geven. Tijdens een van deze lessen vroeg hij haar ten huwelijk. Hij was toen vierendertig en Laura nog maar achttien. Haar vader was aanvankelijk tegen de verbintenis gekant, maar ging uiteindelijk akkoord onder voorwaarde dat zij moesten wachten tot zij elkaar beter kenden. Alma Tadema en Laura Theresa Epps trouwden in juli 1871. Laura werd ook een bekend kunstenares. Zij figureert in tal van Alma Tadema"s schilderijen, zoals De vrouwen van Amphissa (1887) en Interrupted (1880, opus CCXIII (213)). Dit tweede huwelijk was langdurig en gelukkig, maar bleef kinderloos. Laura werd de stiefmoeder van Laurence en Anna.
Direct na zijn aankomst in Engeland, waar hij de rest van zijn leven zou doorbrengen, nam zijn carrière een grote vlucht. Hij werd een van de beroemdste en best betaalde kunstenaars van zijn tijd. Tegen 1871 had hij alle belangrijke Prerafaëlitische schilders ontmoet en tot vrienden gemaakt. Mede onder invloed van de Prerafaëlieten werd zijn palet feller, varieerde hij zijn kleuren, en ging hij tot een lichtere penseelvoering over.
In 1872 voerde Alma Tadema een identificatiesysteem in voor zijn schilderijen door een opusnummer in Romeinse cijfers onder zijn handtekening af te beelden en achteraf ook aan zijn eerdere schilderijen opus-nummers toe te kennen. Portret van mijn zuster, Artje, geschilderd in 1851, kreeg opusnummer I terwijl het twee maanden voor zijn dood voltooide Voorbereidingen in het Colosseum, opusnummer CCCCVIII (408) kreeg. Dit maakte het moeilijker om vervalsingen van zijn werk voor echt door te laten gaan.
In 1873 werd Alma Tadema genaturaliseerd tot Engelsman. Het jaar daarvoor hadden hij en zijn vrouw vijf en een halve maand door het vasteland van Europa gereisd. Zij bezochten Brussel, Duitsland en Italië. In Italië konden ze opnieuw oude ruïnes bezoeken. Deze keer kocht hij foto"s, vooral van ruïnes. Hiermee begon zijn grote collectie van materiaal voor toekomstige schilderijen. In januari 1876 huurde hij een atelier in Rome. De familie keerde in april terug naar Londen. Op de terugreis werd nog de Parijse Salon bezocht.
Een belangrijk schilderij uit deze periode is Een audiëntie bij Agrippa (An Audience at Agrippa"s, 1876). Toen een bewonderaar van het schilderij een flink bedrag bood voor een schilderij met een soortgelijk thema, draaide Alma Tadema Agrippa om in Na de audiëntie (1879).
In 1879 werd hij toegelaten tot de Royal Academy of Arts. In 1899 werd hij in Engeland geridderd en hij mocht zich daarom Sir Lawrence noemen. Alma Tadema was ook commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw en werd in 1881 opgenomen in de exclusieve Pruisische Orde "Pour le Mérite".
In 1883 keerde hij terug naar Rome en vooral naar Pompeï, waar sinds zijn laatste bezoek verdere opgravingen hadden plaatsgevonden. Hij besteedde veel tijd aan deze opgravingen. Met zijn groeiende kennis van het Romeinse dagelijks leven, verschaften deze excursies hem vele onderwerpen voor zijn schilderijen. Sommige critici vonden echter dat hij soms te ver ging en zoveel voorwerpen op zijn schilderijen afbeeldde, dat deze soms aan museumcatalogussen deden denken.
Een van zijn beroemdste schilderijen is De rozen van Heliogabalus (1888), gebaseerd op een episode uit het leven van de losbandige Romeinse keizer Heliogabalus. Het schilderij beeldt de psychopathische keizer af, terwijl deze tijdens een orgie bezig is een gast te bedekken onder een confetti van rozenblaadjes. De afgebeelde bloesems werden in de winter van 1887-1888 gedurende vier maanden wekelijks van de Côte d"Azur naar het atelier van de kunstenaar in Londen verstuurd.
Andere belangrijke werken uit deze periode zijn An earthly paradise (Een aards paradijs) (1891), Unconscious rivals (Onbewuste rivalen) (1893), Spring (Lente) (1894), The Coliseum (Het Colosseum) (1896) en The Baths of Caracalla (De thermen van Caracalla) (1899). Hoewel Alma Tadema"s faam berust op schilderijen met thema"s uit de Klassieke oudheid, schilderde hij ook portretten, landschappen en aquarellen. Ook maakte hij een aantal etsen. Andere schilders maakten vele etsen naar zijn schilderijen.
Alma Tadema was een rondborstige en vrolijke man. Zijn luxueuze en grotendeels marmeren atelier in Londen was een trefpunt voor de society, waar het er vrolijk aan toeging. Alma Tadema was atheïst.

2020-02-04 16:30:17

Gentile Bellini
Miracle of the Cross at the Bridge of S. Lorenzo

2020-02-04 16:31:00

Guillaume-Charles Brun (1825-1908)
The sparrow of Lesbia

2020-02-04 16:31:56

Herbert James Draper
The Gates of Dawn 1900